HvJ EU koppelt Deens hoofdkantoor los van het Zweedse filiaal voor de btw

11/03/21

Op 11 maart 2021 heeft het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ EU) in de zaak Danske Bank geoordeeld dat een hoofdkantoor voor de btw een afzonderlijke belastingplichtige is ten opzichte van een buitenlandse filiaal als het hoofdkantoor onderdeel is van een btw fiscale eenheid. 

Op basis van het arrest Danske Bank vinden prestaties tussen een hoofdkantoor dat deel is van een fiscale eenheid en een buitenlands filiaal plaats binnen de reikwijdte van de btw. In de betreffende zaak is het Zweedse filiaal hierdoor verlegde btw verschuldigd voor de prestaties die zij van haar Deense hoofdkantoor afneemt.

De zaak betreft het spiegelbeeld van de zaak in het arrest Skandia, waarin het buitenlandse filiaal deel uitmaakte van een lokale fiscale eenheid met andere entiteiten. Hoewel het HvJ daar eveneens oordeelde dat de transacties binnen de reikwijdte van de btw vallen, is het oordeel toch verrassend. In de huidige Nederlandse praktijk wordt ervan uitgegaan dat als een hoofdkantoor onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid dit geen gevolgen heeft voor de transacties met het buitenlandse filiaal.

Wat betekent dit voor u?

De uitspraak is relevant voor belastingplichtigen die in verschillende landen gevestigd zijn door middel van een hoofdkantoor en vaste inrichting(en), en waarvan of het hoofdkantoor of de vaste inrichting onderdeel is van een fiscale eenheid. Het HvJ EU geeft aan dat een fiscale eenheid in dat geval een afzonderlijke belastingplichtige is. Onderlinge transacties vallen daardoor binnen de reikwijdte van de btw.

De uitspraak wijkt af van de huidige Nederlandse praktijk waarbij de gevolgen van een fiscale eenheid ook doorwerken naar het buitenlandse hoofdhuis als de Nederlandse vaste inrichting van dat hoofdhuis deel uitmaakt van een fiscale eenheid in Nederland. Deze praktijk is gebaseerd op het oordeel van de Hoge Raad van 14 juni 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AD6434). De Hoge Raad oordeelde destijds dat een buiten Nederland gevestigde rechtspersoon met een vaste inrichting in Nederland als geheel deel uitmaakt van de Nederlandse fiscale eenheid. In het onlangs vernieuwde Besluit vaste inrichting (nr. 2020-25513, hierna: Besluit) verwijst de Staatssecretaris in paragraaf 3.2 naar het arrest van de Hoge Raad. Op grond van deze invulling van het begrip fiscale eenheid heeft het arrest Skandia conform het Besluit geen invloed op de situatie in Nederland. Als gevolg van het oordeel in het arrest Danske Bank is het de grote vraag of deze uitleg dient te worden herzien.

Het arrest Skandia is in de EU op verschillende manieren geïnterpreteerd. Bepaalde lidstaten passen het arrest al toe op alle transacties waar een fiscale eenheid bij is betrokken. Andere lidstaten hebben dit beperkt, al dan niet afhankelijk van de lokale invulling van de fiscale eenheid of de wens om aan te sluiten bij de behandeling in de corresponderende lidstaat. De vraag of lokale aanpassing nodig is zal daarom in meer lidstaten opkomen. 

Wanneer een fiscale eenheid per definitie als afzonderlijke belastingplichtige moet worden gezien ten opzichte van andere buitenlandse vestigingen, zal het oordeel van het HvJ EU in het arrest Morgan Stanley in elk geval minder relevant worden in deze situaties. In het kort ging het hier om de btw-aftrek op kosten die door meerdere vestigingen van dezelfde belastingplichtige werden gebruikt.

Het oordeel in het arrest Danske Bank kan aanzienlijke impact hebben. Wij raden aan de mogelijke impact van dit arrest nauwkeurig in kaart te brengen. Dit geldt zowel voor uw vestigingen in Nederland als vestigingen in andere EU-lidstaten. Omdat er sprake is van afzonderlijke belastingplichtige en dus zelfstandige prestaties, is uw bedrijf mogelijk verlegde btw verschuldigd over kosten die vestigingen onderling aan elkaar in rekening brengen. Verder kan het arrest gevolgen hebben voor het recht op aftrek van voorbelasting als deze ook gebaseerd is op de omzet van de verschillende vestigingen in het buitenland. 

Neem hierover contact op met uw adviseur van PwC of een van onderstaande contactpersonen.

Achtergrond

Danske Bank heeft haar hoofdkantoor in Denemarken en verricht activiteiten in Zweden via een filiaal. Het hoofdkantoor in Denemarken maakt onderdeel uit van een fiscale eenheid voor de btw. Het filiaal kwalificeert als vaste inrichting voor de btw en maakt geen onderdeel uit van een Zweedse fiscale eenheid. 

De bank maakt voor haar activiteiten gebruik van een IT-platform dat door alle vestigingen wordt gebruikt. Voor het gebruik van dit platform rekent het hoofdkantoor kosten toe aan het filiaal in Zweden. De vraag is of het Zweedse filiaal verlegde btw verschuldigd is over de kosten voor het gebruik van het platform. 

De Zweedse fiscus is van mening dat het filiaal beschouwd moet worden als zelfstandige belastingplichtige. Het hoofdkantoor heeft zich ‘losgemaakt’ van het filiaal door onderdeel uit te maken van een fiscale eenheid in Denemarken. Als gevolg daarvan zou het filiaal verlegde btw verschuldigd zijn voor diensten die zij van de fiscale eenheid afneemt. 

Danske Bank is van mening dat het filiaal deel uitmaakt van dezelfde belastingplichtige als het hoofdkantoor, aangezien het filiaal niet zelfstandig is ten opzichte van het hoofdkantoor en het geen onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid in Zweden. Als gevolg daarvan, vinden prestaties van het hoofdkantoor aan het filiaal niet plaats in het economisch verkeer en is het filiaal geen verlegde btw verschuldigd.

Achtergrond en prejudiciële vraag

Het HvJ EU oordeelde in 2006 in de zaak FCE Bank dat handelingen tussen een hoofdhuis en een vaste inrichting geen belastbare prestaties vormen voor de btw. Een vaste inrichting is namelijk geen zelfstandige belastingplichtige voor de diensten die zij afneemt van het hoofdhuis. In 2014 nuanceerde het HvJ EU deze uitspraak door in de zaak Skandia America Corporation (hierna: Skandia) te oordelen dat diensten van een hoofdhuis aan een vaste inrichting wél onderworpen zijn aan btw-heffing wanneer de vaste inrichting in een EU-lidstaat onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid. De vaste inrichting maakt zich in dat geval los van het hoofdhuis doordat zij onderdeel wordt van een andere belastingplichtige, de lokale fiscale eenheid.  

De situatie in de zaak Danske Bank is feitelijk het spiegelbeeld van de situatie in de zaak Skandia. Waar het bij Skandia de vaste inrichting was die onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid, gaat het bij Danske Bank om het hoofdhuis dat onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid die diensten verricht aan een filiaal. 

Voor de verwijzend rechter is het onduidelijk of hij aan moet sluiten bij het oordeel in de zaak FCE Bank of bij het oordeel in de zaak Skandia en stelt daarom prejudiciële vragen aan het HvJ EU.

Uitspraak HvJ EU

Met zijn uitspraak in de zaak Danske Bank sluit het HvJ EU aan bij het oordeel in de zaak Skandia. Doordat het hoofdkantoor in Denemarken onderdeel uitmaakt van een lokale fiscale eenheid, heeft het zich ‘losgemaakt’ van het filiaal in Zweden. Het Zweedse filiaal is een afzonderlijke belastingplichtige voor de prestaties die zij afneemt van het Deense hoofdhuis. Het HvJ legt dit uit door in algemene zin aan te geven dat de fiscale eenheid territoriaal is beperkt. 

Omdat het Zweedse filiaal niet langer één belastingplichtige vormt met het Deense hoofdhuis, is Zweedse verlegde btw verschuldigd voor de diensten die zij van de fiscale eenheid in Denemarken afneemt. Hiermee breidt het HvJ EU de werking van het arrest Skandia uit naar alle prestaties tussen vestigingen waarbij één van de vestigingen onderdeel uitmaakt van een fiscale eenheid voor de btw.

Contact

Joost Vermeer

Joost Vermeer

Partner, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 219 58 86

Edwin van Kasteren

Edwin van Kasteren

Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 093 42 58

Volg ons