19/04/24
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘HvJ’) heeft op 18 april 2024 het M Gbr-arrest (C-68/23) gewezen over de btw- behandeling van vouchers die worden gebruikt voor de aankoop van digitale inhoud, zoals muziek, films of games, in een webshop. Het HvJ heeft geoordeeld dat de kwalificatie van een voucher als SPV of MPV afhangt van de voorwaarden die zijn vastgelegd in de btw-richtlijn, en dat overdrachten van de voucher tussen belastingplichtigen in verschillende lidstaten daarbij niet relevant zijn. Het Hof heeft ook bepaald dat de wederverkoop van een MPV aan btw kan worden onderworpen, indien deze wederverkoop wordt beschouwd als een dienstverrichting ten behoeve van de belastingplichtige die de goederen of diensten levert of verricht in ruil voor de voucher.
De in 2019 ingevoerde voucherregels leiden in de uitvoeringspraktijk regelmatig tot discussie. In dit arrest geeft het HvJ EU op een aantal punten duidelijkheid. Zo kan sprake zijn van een voucher voor enkelvoudig gebruik (‘SPV’) indien op het moment van uitgifte bekend is wat de plaats van dienst zal zijn bij gebruik van de voucher, ongeacht of de voucher eerst tussen verschillende ondernemers wordt verhandeld die in andere lidstaten gevestigd zijn. Dit kan ertoe leiden dat ondernemers die handelen in vouchers, tegoedkaarten of dergelijke producten zich in andere lidstaten moeten registreren, omdat de wederverkoop de btw-behandeling van de uiteindelijke prestatie aan de consument volgt.
Ook heeft het HvJ EU geoordeeld dat indien vouchers voor meervoudig gebruik (‘MPV’) worden verhandeld deze handel weliswaar buiten de heffing blijft maar er wel een distributie- of promotiedienst kan worden onderkend die belastbaar is. Dit lijkt met name het geval indien de wederverkoop kan worden gezien als een dienst aan de belastingplichtige die het goed of dienst waar de voucher betrekking op heeft aan de consument verstrekt. Indien uw organisatie een rol speelt in de uitgifte of handel in vouchers is het daarom van belang de gevolgen van dit arrest in kaart te brengen.
De zaak betrof een Duitse vennootschap, M-GbR, die tegoedkaarten of vouchercodes (X-cards) verkocht die konden worden gebruikt om digitale inhoud te kopen in een webshop (X-store) die werd beheerd door een in Luxemburg gevestigde vennootschap, Y. De X-cards hadden een landencode die de digitale inhoud alleen toegankelijk maakte in de desbetreffende lidstaat. M-GbR kocht de X-cards van een in Ierland gevestigde vennootschap, Z, die op haar beurt de X-cards van Y had gekocht.
De Duitse belastingdienst beschouwde de X-cards als vouchers voor enkelvoudig gebruik, waarbij elke overdracht van de voucher werd beschouwd als een levering van de digitale inhoud waarop de voucher betrekking had. De belastingdienst stelde dat de plaats van de dienst en de btw bekend waren op het moment van uitgifte van de voucher, aangezien de X-cards alleen konden worden gebruikt door in Duitsland wonende klanten die over een Duitse X-gebruikersaccount beschikken. M-GbR betwistte deze kwalificatie en stelde dat de X-cards vouchers voor meervoudig gebruik waren, waarbij de btw pas verschuldigd werd op het moment van de feitelijke levering of verrichting van de digitale inhoud. M-GbR voerde aan dat de plaats van de dienst en de btw niet bekend waren op het moment van uitgifte van de voucher, aangezien de woonplaats of de gebruikelijke verblijfplaats van de eindafnemer niet met zekerheid kon worden vastgesteld.
Het Bundesfinanzhof, de hoogste federale rechter in belastingzaken in Duitsland, stelde een prejudiciële vraag aan het HvJ over de uitlegging van de artikelen 30 bis en 30 ter van de btw-richtlijn, die specifieke regels bevatten voor de behandeling van vouchers. Deze artikelen zijn ingevoerd bij richtlijn 2016/1065, die tot doel had een duidelijke en uniforme behandeling van vouchers te garanderen en dubbele heffing of niet-heffing te voorkomen.
Het HvJ antwoordt dat de kwalificatie van een voucher als SPV of MPV uitsluitend afhangt van de in artikel 30 bis, punt 2, van de btw-richtlijn gestelde voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de plaats van de voor eindverbruikers bestemde dienst waarop de voucher betrekking heeft, bekend is bij uitgifte van de voucher. Het Hof benadrukt dat de toepassing van artikel 30 ter, lid 1, van de btw-richtlijn, dat bepaalt dat iedere overdracht van een SPV door een belastingplichtige die in eigen naam handelt, wordt beschouwd als een levering van de goederen of diensten waarop de voucher betrekking heeft, niet van invloed is op de voorwaarden waaronder een voucher als SPV wordt aangemerkt. Het Hof oordeelt dat een dergelijke uitlegging in overeenstemming is met de doelstellingen van de btw-richtlijn, namelijk een uniforme behandeling van vouchers garanderen en incoherenties, dubbele heffing of niet-heffing van deze instrumenten en discrepanties inzake vouchers die tussen lidstaten worden geleverd voorkomen.
Met betrekking tot de vraag of din dit geval sprake is van SPV’s merkt het HvJ op dat, gelet op de gebruiksvoorwaarden van de X-cards, de plaats waar de digitale inhoud aan de eindverbruiker wordt geleverd als tegenprestatie voor de door M-GbR verkochte X-cards, in Duitsland is gelegen bij de uitgifte van dergelijke vouchers. Het Hof heeft ook opgemerkt dat de verwijzende rechter moet nagaan of de btw die verschuldigd is over de verschillende digitale inhoud die in ruil voor de X-cards kan worden verkregen, bekend is op het moment van uitgifte van die kaarten. Indien de digitale inhoud die een eindgebruiker in ruil voor een X-card kan verkrijgen, in Duitsland aan dezelfde belastinggrondslag en hetzelfde btw-tarief is onderworpen, zal de nationale rechter dus kunnen vaststellen dat een dergelijk instrument voldoet aan de tweede voorwaarde van artikel 30 bis, lid 2, van de btw-richtlijn en bijgevolg als een SPV moet worden gekwalificeerd. Indien daarentegen de digitale inhoud die een eindgebruiker in ruil voor een X-card kan verkrijgen, in die lidstaat aan verschillende regels inzake de belastinggrondslag of btw-tarieven is onderworpen, zal de nationale rechter moeten vaststellen dat het onmogelijk is om op het moment van uitgifte van een X-card te voorspellen welke btw van toepassing is op digitale inhoud die door de eindverbruiker wordt gekozen als tegenprestatie voor een dergelijke voucher. In dat geval kunnen X-cards niet als vouchers voor enkelvoudig gebruik worden gekwalificeerd.
Ten slotte oordeelt het HvJ dat artikel 30 ter, lid 2, van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de wederverkoop door een belastingplichtige van vouchers voor meervoudig gebruik aan btw kan worden onderworpen, op voorwaarde dat deze wederverkoop wordt gekwalificeerd als een dienstverrichting ten behoeve van de belastingplichtige die, als tegenprestatie voor deze vouchers, de goederen feitelijk aan de eindverbruiker overhandigt of de diensten feitelijk voor de eindverbruiker verricht. Het Hof heeft verduidelijkt dat deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 73 bis van de btw-richtlijn, beoogt te voorkomen dat verspreidings- of promotiediensten niet worden belast door ervoor te zorgen dat btw wordt geheven over elke winstmarge. Het Hof heeft echter opgemerkt dat het aan de verwijzende rechter staat om te beoordelen of de wederverkoop van de X-cards door M-GbR een dergelijke dienstverrichting vormt.