Binnen familiebedrijven is het overnemen van het roer door zoon of dochter steeds minder vanzelfsprekend. Andere interesses van de beoogde opvolgers of de invloed van externe ontwikkelingen zorgen ervoor dat deze ondernemingen ‘opener’ worden. Bij Prins & Dingemanse staat de vijfde generatie klaar, maar die wil meer zijn dan alleen de rentmeesters van het familiebezit.
Misschien is het haar familie-gen, maar als het ’s nachts stormt, wordt Monique Prins steevast wakker. Net als haar vader, en zijn vader, en vermoedelijk de hele bloedlijn tot aan aartsvader Jan Prins vijf generaties geleden. ‘Ik maak me dan zorgen over wat er op dat moment met onze producten op de zeebodem gebeurt. Opdwarrelend bodemzand kan de oesters verstikken of de wind breekt de kweeklijnen van het mosselzaad. Een stevige najaarsstorm kan zo een heel seizoen beïnvloeden.’
Monique en haar broer Jan Prins kregen in de lente van 2015 de teugels van het honderd medewerkers tellende familiebedrijf Prins & Dingemanse in handen. Een beetje onverwacht, want binnen de familie was de bedrijfsopvolging nooit onderwerp van gesprek.
Monique: ‘Onze ouders hebben ons altijd voorgehouden dat we moeten doen wat ons gelukkig maakt. Natuurlijk waren we als kind tijdens de vakanties wel in of rond het bedrijf te vinden, maar in onze studiekeuze waren we vrij.’
‘Ik heb een opleiding internationale marketing en sales gedaan; mijn broer speelde lang met het idee om naar de rockacademie te gaan of architectuur te gaan studeren. Maar gaandeweg betrapte ik me er steeds vaker op dat ik dacht: goh, hoe zouden we dit in ons bedrijf oplossen? Toch was ik positief verrast dat, toen de opvolgingskwestie tijdens een familiediner op tafel kwam, Jan en ik beiden aangaven dit graag te willen doen. We waren er op dat moment kennelijk klaar voor.’
De feitelijke overdracht verliep rimpelloos, beaamt Casper de Nooijer, werkzaam bij PwC en gespecialiseerd in familiebedrijven. Mogelijke discussieonderwerpen met de rest van de aandeelhoudende familie, zoals bijvoorbeeld het dividendbeleid, bleken geen issue te zijn voor de ‘koude’ en ‘warme’ kanten van de familie Prins.
Monique: ‘Als je uit bent op cashen, moet je niet in deze business zijn. Ook over onze onderlinge rolverdeling waren we het snel eens. Ik doe de commercie en Jan is verantwoordelijk voor de grondstoffen en de productie.’
Broer en zus kwamen overigens niet meteen in de directie terecht. ‘Eerst moesten we ons maar eens in het bedrijf zelf bewijzen. Ik draaide meer dan een jaar mee in allerlei commerciële functies; Jan deed hetzelfde bij onze kweek-, inkoop- en productieafdelingen. We zijn ook aan een assessment onderworpen en de raad van commissarissen werd gevraagd om zijn mening te geven over onze geschiktheid. Was daar een negatief advies uitgerold, dan denk ik dat onze vader voor het bedrijf had gekozen en niet voor ons.’
‘Dertig jaar geleden was mijn vader de eerste die veel geld investeerde in het opbouwen van een merknaam. Nu is onze naamsbekendheid groot. Vraag iemand de naam van een mosselmerk en het antwoord is vrijwel zeker: Prins & Dingemanse. Ons gele logo is zelfs bekender dan de merknaam ‘Zeeuwse Mosselen’, die we als branche samen in de markt zetten. Ook op het gebied van verpakkingen hebben we altijd vooropgelopen bij vernieuwingen. Wij hebben de lekvrije MAP-verpakkingen voor schaaldieren ontwikkeld, en ook de eerste op land gekweekte oesters kwamen hier vandaan. Die zijn nog steeds een herkenningspunt voor de consument.’
Onder het motto ‘hoe geler hoe beter’ wil Prins & Dingemanse de komende jaren het afzetgebied verruimen. Op dit moment gaat nog het overgrote deel van de productie naar België en Frankrijk, landen die nu eenmaal meer op de consumptie van schaal- en schelpdieren zijn ingesteld. Maar de eerste producten zijn al verstuurd naar afnemers in Dubai en Hongkong en de verwachting is dat deze nieuwe afzetmarkten met succes kunnen worden ontgonnen.
‘Met de huidige transportmiddelen en de beschikbare koeltechniek, kunnen we in beginsel overal ter wereld binnen 24 uur een dagvers product leveren. Dat betekent wel dat we ook als onderneming een stap moeten zetten en over onze eigen grenzen heen moeten reiken. België ligt in onze achtertuin, dus is het logisch dat we lang niet verder hebben gekeken. Maar het is een volwassen markt en onze groei moeten we de komende jaren ergens anders realiseren. Ook is het goed voor onze risicospreiding.’
Daarnaast werkt de branche hard aan een verlenging van het seizoen. De traditionele mosselcampagne (‘de r zit weer in de maand, dus het is tijd voor mosselen’) moet daarom breder. ‘Die slogan stamt nog uit de tijd dat de mossel per paard en wagen naar de Randstad of Belgische kust werd gebracht. Maar we kunnen onze producten het hele jaar door oogsten. In onze communicatie richten we ons nu daarop.’
Ook denken Monique en Jan Prins na over hoe ze de ‘oester-experience’ ook fysiek kunnen uitbouwen. In de zomer komen er duizenden (vooral Belgische) toeristen naar Yerseke om een bezoek te brengen aan de oesterbanken.
‘Daar moeten we méér mee’, vindt Monique Prins, verwijzend naar het Bretonse oesterdorp Cancale waar toerisme de belangrijkste inkomstenbron is. Maar, zo benadrukt ze tot slot: ‘We moeten kleine stappen nemen om iedereen mee te krijgen en de kwaliteit te kunnen bewaken. Kwaliteit is ons handelsmerk. Er gaat hier niets de deur uit zonder dat het gecontroleerd is op versheid en echtheid. Voor ons weegt dat extra zwaar: het is wel onze achternaam die op al onze verpakkingen als afzender staat.’
Monique en haar broer Jan zijn de slippendragers van een traditie die teruggaat naar hun betoudovergrootvader Jan Prins. Hij was een Zeeuwse landbouwer die 135 jaar geleden besloot zijn werkgebied te verleggen van de Zeeuwse kleigrond naar de Zeeuwse wateren bij Yerseke, nu het fysieke centrum van de oester- en mosselkweek in Nederland.
Eerst richtte hij zich vooral op het vangen van kreeft, maar toen een ziekte deze diersoort vrijwel wegvaagde, stapte Prins over op de kweek van oesters en mosselen. Met blijvend succes. Als een van de weinige bedrijven die na meer dan honderd jaar nog steeds actief is, mag Prins & Dingemanse sinds 2006 het predicaat ‘Koninklijke’ voeren.