Voor de meest actuele tips en aandachtspunten (met name gebaseerd op het Belastingplan 2026), klik op deze link: 2026 in zicht - Actuele fiscale tips voor jou en je organisatie.
De overige – jaarlijks terugkerende - fiscale en juridische tips en aandachtspunten vind je hier. Onze selectie is gebaseerd op de stand van de huidige wetgeving en rechtspraak. Klik op het tabje van jouw keuze en ga direct naar het gewenste onderwerp.
Voert je bedrijf onderzoeks- en/of ontwikkelingsprojecten uit? Dan kun je misschien de regeling Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) gebruiken om de (loon)kosten voor deze projecten te verlagen. Het financiële voordeel bedraagt 36 procent over de eerste 380.000 euro van de totale Speur- en Ontwikkelings(S&O)-grondslag (voor starters geldt een tarief van 50 procent) en 16 procent van het surplus. Hiervoor geldt geen maximum. Het voordeel verzilver je via een afdrachtvermindering in de aangifte loonheffingen. Zorg ervoor dat je een WBSO-aanvraag op tijd indient, dus voordat het S&O-werk gaat plaatsvinden. Een aanvraagperiode omvat minimaal drie maanden, waardoor je maximaal vier keer per jaar een aanvraag kunt indienen. Als je onderneming per 1 januari 2026 S&O-werkzaamheden wil starten, dan geldt als uiterste aanvraagdatum 20 december 2025. Voor de overige maanden geldt als uiterste indieningsdatum de dag voorafgaand aan de periode waarbinnen het S&O-werk gaat plaatsvinden.
Onder de regeling voor kosten speur- en ontwikkelingswerk (S&O-kosten) kun je er jaarlijks voor kiezen om in plaats van de werkelijke S&O-kosten een forfaitair bedrag per S&O-uur op te voeren. De keuze die een onderneming bij de eerste WBSO-aanvraag voor 2026 maakt, geldt voor het gehele kalenderjaar. Inventariseer op tijd of het voor je onderneming voordelig kan zijn om een beroep te doen op het forfait of juist de werkelijke S&O-kosten.
De inhoud van je WBSO-aanvraag kan gevolgen hebben voor de eventuele toepassing van de innovatiebox. Een goede afstemming is daarbij van groot belang. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aantal aangegeven WBSO-uren, de planning van de WBSO-projecten, in hoeverre sprake is van de ontwikkeling van programmatuur en hoe de S&O-projecten aansluiten bij de voor de innovatiebox kwalificerende winst. Met name voor dit laatste punt is het van belang goed naar de structuur van de opgezette WBSO-projecten te kijken.
Wanneer je investeert in energiebesparende en/of milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen (of daar een voornemen toe bestaat), kun je gebruikmaken van een extra fiscale aftrekpost van 40 procent van het investeringsbedrag onder de Energie-investeringsaftrek (EIA). Investeer nog dit jaar in een activum dat voorkomt op de Energielijst 2025. De Energielijst wordt jaarlijks in december opnieuw vastgesteld en mogelijk staan niet alle bedrijfsmiddelen die op de huidige lijst voorkomen, ook op de lijst voor 2026.
In 2025 zijn de aftrekpercentages voor de Milieu-investeringsaftrek (MIA) 27 procent, 36 procent en 45 procent. Het toepasselijke percentage is afhankelijk van de categorie waartoe de investering behoort. Om te bepalen of een bedrijfsmiddel in aanmerking komt voor de EIA/MIA moet het bedrijfsmiddel op de Energielijst of Milieulijst voorkomen of de vereiste energiebesparing/milieuverbetering opleveren, wat je via een berekening van bijvoorbeeld de terugverdientijd moet aantonen. Beide lijsten worden per kalenderjaar vastgesteld. Sommige bedrijfsmiddelen zullen in een volgend jaar niet langer kwalificeren. Zie meer over belastingtarieven en cijfers voor 2026/2025 onze factsheet Belastingcijfers 2026/2025.
Het is raadzaam om voor begin 2026 de voor de EIA/MIA kwalificerende investeringen iets naar voren te halen om de toepassing van de EIA/MIA zeker te stellen, omdat de overheid voor de EIA/MIA een maximum budget ter beschikking stelt (op = op). Let wel, de nieuwe Milieu- en Energielijsten voor het daaropvolgende kalenderjaar worden jaarlijks rond medio december gepubliceerd. Als het planningstechnisch haalbaar is, kun je dus op dat moment beoordelen of bepaalde investeringen kwalificeren voor de EIA/MIA.
Als je in 2022 een herinvesteringsreserve hebt gevormd voor de winst behaald met de verkoop van een bedrijfsmiddel, is het raadzaam om voor het einde van 2025 herinvestering te doen. Doe je dit niet, dan valt de reserve in beginsel vrij in de winst en wordt deze belast. In bijzondere omstandigheden kan de termijn voor het aanhouden van de herinvesteringsreserve worden verlengd. Het is dan van belang dat je kunt aantonen dat het voornemen om te herinvesteren eind 2025 nog bestaat, bijvoorbeeld door dit vast te leggen in de notulen van de directievergaderingen.
Bij vervreemding (desinvestering) van een bedrijfsmiddel binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar waarin de investering heeft plaatsgevonden en waarvoor je EIA, MIA of KIA (kleinschaligheidsinvesteringsaftrek) hebt genoten, moet je een desinvesteringsbijtelling in aanmerking nemen. De facto kan de desinvesteringstermijn dus korter zijn dan vijf jaar. Wanneer je het voornemen hebt om een bedrijfsmiddel te verkopen dat je minder dan vijf jaar geleden hebt aangeschaft, dan is het voor jou misschien raadzaam het bedrijfsmiddel pas begin 2026 te verkopen. Mogelijk kun je hiermee een desinvesteringsbijtelling beperken of zelfs voorkomen.
Je recht op KIA in 2025 vervalt als je het maximale investeringsbedrag van 398.235 euro overschrijdt. Dreig je dit maximumbedrag te overschrijden, dan kan het raadzaam zijn om investeringen (deels) uit te stellen tot 2026.
Nederland kent een beperking van de renteaftrek tot 24,5 procent van de gecorrigeerde Nederlandse fiscale winst (EBITDA) van een onderneming. Daarvoor geldt een drempel van 1 miljoen euro voor het saldo aan renten. Als je op tijd beoordeelt of de renteaftrekbeperking van toepassing is, heb je de mogelijkheid om hierop te anticiperen. Mogelijk is het aan te raden géén fiscale eenheid aan te gaan, zodat elke vennootschap fiscaal zelfstandig de franchise kan benutten en ook zelf de eventuele niet aftrekbare rentelasten draagt. In andere gevallen kan het juist beter zijn om een fiscale eenheid aan te gaan of uit te breiden, zodat de EBITDA van deze groep beschikbaar komt om de 24,5 procent-ruimte over te berekenen.
Om per 1 januari 2026 een of meer vennootschappen uit een bestaande fiscale eenheid vennootschapsbelasting te ontvoegen, moet je het verzoek tot ontvoeging uiterlijk op 31 december 2025 hebben ingediend. Ook zonder toestemming van de Belastingdienst is ontvoeging uit een fiscale eenheid mogelijk, maar dit kan ingewikkelder zijn.
Om per 1 januari 2026 gebruik te maken van de mogelijkheid om aangifte vennootschapsbelasting te doen in een andere valuta dan de euro (bij een boekjaar gelijk aan het kalenderjaar), moet je het verzoek uiterlijk op 31 december 2025 indienen bij de Belastingdienst. Eenmaal gekozen voor het gebruik van de functionele valuta, geldt deze keuze voor een periode van tien jaar.
Ben je je ervan bewust dat de rente die wordt betaald op een lening die is bedoeld om een andere vennootschap te verwerven of daar al voor wordt gebruikt, misschien niet volledig fiscaal aftrekbaar is? Voor de vennootschapsbelasting gelden namelijk verschillende renteaftrekbeperkende regelingen. Door hier vooraf bij stil te staan, kun je mogelijk voorkomen dat rente onnodig onder een aftrekbeperking valt.
Het zogenoemde zakelijkheidsbeginsel (‘at arm’s length’) moet zorgen voor een zakelijke fiscale winstverdeling binnen concerns. Omdat niet elk land dit beginsel (op dezelfde wijze) toepast, kan dit ertoe leiden dat een deel van de winst van een multinationale onderneming niet wordt belast. De Nederlandse belastingwet gaat deze mismatches tegen. Kort gezegd houdt de maatregel in dat je fiscaal geen ‘min’ in Nederland kunt presenteren zonder een corresponderende ‘plus’ in het buitenland. Beoordeel of in je organisatie informeelkapitaalsituaties voorkomen die geraakt zouden worden en richt deze zo nodig opnieuw in.
Bedrijven die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting mogen maar afschrijven op een gebouw totdat de boekwaarde gelijk is aan de WOZ-waarde. Dit betekent dat het belangrijk is om de WOZ-beschikking te controleren en zo nodig bezwaar aan te tekenen binnen de hiervoor geldende termijn (6 weken na datum WOZ-beschikking).
Betalingen van rentes en royalty’s die je doet, zijn in bepaalde gevallen in Nederland belast tegen het hoogste tarief in de vennootschapsbelasting. In 2025 en 2026 bedraagt dat tarief 25,8 procent. De bronbelasting ziet met name op rente- en royaltybetalingen aan groepsmaatschappijen gevestigd in laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties. Eenzelfde soort bronbelasting geldt sinds 2024 voor dividendbetalingen vanuit Nederland. Door hier bij stil te staan en eventueel je ondernemingsstructuur aan te passen, kun je dit mogelijk voorkomen. Zie meer over belastingtarieven en cijfers voor 2026/2025 onze factsheet Belastingcijfers 2026/2025.
Wanneer je Nederlandse onderneming meer dan 50 procent belang heeft in een laagbelaste buitenlandse dochtervennootschap of vaste inrichting, dan wordt dit belang aangemerkt als een controlled foreign company (CFC). Het gevolg is dat je bepaalde inkomensbestanddelen van die CFC aan je Nederlandse ondernemingswinst moet toerekenen. Je kunt het beste met je adviseur naar de ondernemingsstructuur kijken om zo de mogelijke consequenties van de CFC-regels in kaart te brengen.
Op grond van de ATAD2-regels geldt voor elke Nederlandse onderneming een documentatieverplichting. In dit document analyseert een belastingplichtige waarom de hybridemismatchregels niet op hem van toepassing zijn of hoe de regels zijn toegepast. Als je onderneming internationaal opereert, raden wij aan om deze verplichting te bespreken met je adviseur.
De Nederlandse substance-eisen zijn onder andere van belang voor de CFC-regels, de dividendbelasting, de conditionele rente- en royaltybelasting en de buitenlandse aanmerkelijkbelangregeling. De laatste regeling bepaalt dat in specifieke gevallen buitenlandse aandeelhouders van een Nederlandse entiteit in Nederland vennootschapsbelasting moeten betalen over ontvangen dividenden en vervreemdingswinsten. Eerder vormden de Nederlandse substance-eisen een veilige haven. Dit is niet langer het geval. Wanneer een belastingplichtige voldoet aan de substance-eisen maar de Belastingdienst aannemelijk maakt dat er sprake is van misbruik, dan wordt er alsnog Nederlandse vennootschaps- of bronbelasting geheven. Omgekeerd hebben (potentieel) belastingplichtigen de mogelijkheid om het ontbreken van misbruik aan te tonen ook al voldoen zij niet aan de substance-eisen. Zowel de Belastingdienst als de belastingplichtige kunnen zich beroepen op de misbruikindicatoren uit de ‘Beneficial Ownership-arresten’ van het Europese Hof van Justitie.
Er gelden aanvullende substance-eisen voor dienstverleningslichamen. Een dienstverleningslichaam is een Nederlands belastingplichtig lichaam waarvan de activiteiten voor meer dan 70 procent bestaan uit het direct of indirect ontvangen en betalen van rente, royalty's of huur van een buitenlandse groepsentiteit. De aanvullende substance-eisen zijn loonkosten van ten minste 100.000 euro en de beschikking over kantoorruimte voor ten minste 24 maanden. Als niet aan deze eisen wordt voldaan, wordt informatie uitgewisseld met het land van waaruit de rente, royalty's of huur wordt betaald (de bronstaat). Het gevolg hiervan zou kunnen zijn dat de bronstaat de belastingplichtige verdragsvoordelen onthoudt. Deze substance-eisen zijn ook van belang voor de tegenbewijsregeling in de Wet bronbelasting 2021.
Voor de verrekening van verliezen met winsten geldt vanaf 2022 een volledig recht op verrekening tot winsten van 1.000.000 euro per boekjaar. De (resterende) winst hoger dan 1.000.000 euro mag je voor 50 procent verrekenen met verliezen. Het eventueel openstaand verlies kun je met toekomstige jaren verrekenen, zonder beperking in tijd, maar met inachtneming van bovenstaande beperkingen.
Per 1 januari 2023 is de EU-richtlijn DAC7 in werking getreden. Op grond van DAC7 moeten digitale platforms die zijn gevestigd binnen of buiten de EU bepaalde informatie rapporteren over verkopers die voor hun activiteiten gebruik maken van het digitale platform. De bevoegde autoriteit in een lidstaat wisselt deze informatie vervolgens uit met de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de te rapporteren verkoper fiscaal inwoner is. Dit heeft tot doel de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten te voorzien van de informatie die nodig is voor de handhaving van de belastingregels met betrekking tot commerciële activiteiten die met bemiddeling van digitale platforms worden verricht. De Belastingdienst kan de gerapporteerde gegevens bijvoorbeeld gebruiken voor zowel de inkomstenbelasting als de btw. Digitale platforms moeten jaarlijks uiterlijk 31 januari over het voorgaande kalenderjaar rapporteren. De rapportage over 2025 moet je daarom uiterlijk 31 januari 2026 indienen.
Het kan zijn dat je aan het einde van het (boek)jaar btw moet terugbetalen wanneer het gebruik van investeringsgoederen voor vrijgesteld gebruik is toegenomen ten koste van btw-belast gebruik én afwijkt van de verhouding waarin de aankoop-btw in aftrek is gebracht. Bij een toename van belast gebruik kun je een deel van de eerder niet afgetrokken btw alsnog terugvragen.
Ondernemers die naast btw-belaste ook btw-vrijgestelde prestaties verrichten, hebben doorgaans een beperkt recht op aftrek van btw op algemene kosten. In de praktijk wordt dit ‘pro rata’ percentage doorgaans jaarlijks berekend op basis van de met btw-belaste en btw-vrijgestelde prestaties behaalde opbrengsten. Als deze verhouding gedurende het jaar is veranderd, moet de eerder afgetrokken btw op kosten worden gecorrigeerd. Deze correctie wordt veelal meegenomen in de aangifte over het vierde kwartaal (in januari). Het is dus raadzaam om op tijd de benodigde gegevens te verzamelen om deze correctie te berekenen.
Als je onderneming in meerdere landen actief is, heb je met regels op het gebied van transfer pricing (‘TP’ of ‘verrekenprijzen’) te maken. De transacties tussen de vestigingen moeten zakelijk oftewel ‘at arm’s length’ plaatsvinden. Handelen ‘at arm’s length’ houdt in dat gelieerde partijen onderling dezelfde prijzen en voorwaarden hanteren als twee onafhankelijke partijen zouden doen. Deze eis geldt niet alleen voor de levering van goederen en diensten, maar ook voor onder andere de terbeschikkingstelling van kennis, merknaam en merkrechten en voor groepsfinanciering, zoals via leningen of deelname aan een cash pool. Als een bedrijf niet at arm’s length handelt, kan dit aanleiding geven tot correcties, fiscale boetes en mogelijk zelfs dubbele belasting. Bovendien is het voor het indienen van je aangifte vennootschapsbelasting noodzakelijk om de zakelijkheid van je intercompany transacties onderbouwd te hebben.
Als een of meerdere van de groepsentiteiten - op basis van je TP-policy - een bepaald (routine)resultaat moeten behalen, is het raadzaam om voor het einde van het boekjaar de benodigde berekeningen te maken en eventuele correctiefacturen te sturen. In veel landen is een neerwaartse aanpassing van het belastbare resultaat niet meer mogelijk na het sluiten van de statutaire boeken en daarom is op tijd aanpassen van de winstallocatie sterk aan te bevelen. Dit is ook van belang voor eventuele ‘Pillar Two’-berekeningen.
Naast de meer operationele intercompany-transacties (producten, diensten, royalty’s etc.) is het van belang de zakelijkheid van je intercompany financiële transacties te toetsen en onderbouwen. Zeker in het licht van de richtlijnen van de OESO met betrekking tot financiële transacties (hoofdstuk X van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen 2022), die zijn opgenomen in het nieuwe Nederlandse verrekenprijsbesluit van 2022, heeft dit in toenemende mate de aandacht van belastingautoriteiten.
Steeds meer internationale organisaties bieden de mogelijkheid aan werknemers om vanuit het buitenland te werken. Dit is echter niet zonder fiscale risico's. De Nederlandse fiscus kan onder bepaalde omstandigheden een vaste inrichting identificeren. Dit speelt bijvoorbeeld bij structureel thuiswerken, overmatig veel klantbezoeken in het buitenland en het sluiten van contracten vanuit het buitenland ten behoeve van de Nederlandse organisatie. Als er sprake is van een vaste inrichting, brengt dit voor een organisatie een aantal gevolgen en verplichtingen met zich.Denk hierbij aan verplichte registraties en lokale belastingaangiftes. Daarvoor zal er een winsttoerekening moeten plaatsvinden aan de opbrengsten die behaald zijn in het vaste inrichtingsland. Stel daarom een bedrijfsbeleid op met heldere grenzen voor grensoverschrijdende activiteiten. Doe daarnaast een korte check vóór je een werknemer toestemming geeft voor langdurig werken in het buitenland. Leg tenslotte de uitzonderingen vast en monitor de locaties en activiteiten van de werknemers binnen je organisatie.
Heb je in verband met de 30%-regeling universitair geschoolde mensen in dienst die dertig jaar zijn geworden of fulltime-werknemers die parttime zijn gaan werken? Mogelijk voldoen zij dan niet meer aan de salarisnorm, waardoor de 30%-regeling niet meer van toepassing is. De standaard salarisnorm voor 2025 is vastgesteld op 46.660 euro aan belastbaar inkomen op jaarbasis. De verlaagde salarisnorm voor 2025 bedraagt 35.468 euro op jaarbasis. In voorkomende gevallen kun je overwegen om de 30%-vergoeding te verlagen, zowel contractueel als in de salarisadministratie, waardoor de salarisnorm nog wel wordt gehaald.
Je kunt een afspraak maken met de Belastingdienst over het toepassen van de inkomstenbelastingtarieven in de salarisadministratie voor werknemers met de 30%-regeling zonder persoonlijke aftrekposten of overig inkomen. De aangifteplicht voor de inkomstenbelasting komt daarmee voor deze werknemers te vervallen. Zie meer over belastingtarieven en cijfers voor 2026/2025 onze factsheet Belastingcijfers 2026/2025.
Als de belastingheffing over buitenlandse werkdagen op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting is toegewezen aan het andere land, kun je daarmee al rekening houden in de Nederlandse salarisadministratie. In dat geval kun je de inhouding van Nederlandse loonbelasting beperken tot het aan Nederland toegewezen deel van het inkomen. Dit is ook van belang voor het bepalen van de hoogte van de vrije ruimte onder de werkkostenregeling en de eventueel verschuldigde eindheffing van 80 procent. Hiervoor is het wel belangrijk dat de werknemer een overzicht bijhoudt van zijn werkdagen in en buiten Nederland.
Bij een salary split werkt een werknemer in verschillende landen. Een salary split kan formeel en materieel zijn. Bij een formele salary split is het van belang dat je voor elke afzonderlijke formele dienstbetrekking van de werknemer voldoet aan de registratie- en afdrachtverplichtingen. Je bent namelijk per afzonderlijke dienstbetrekking de bijdrage Zorgverzekeringswet en de premies werknemersverzekeringen verschuldigd. Onder omstandigheden kan de verleggingsregeling binnen concernverband een oplossing bieden voor deze dubbele last. Bij een materiële salary split is er maar één formele werkgever, waardoor je de bijdrage Zorgverzekeringswet en de premies werknemersverzekeringen maar eenmaal hoeft af te dragen.
Als je voor je werknemers die onderworpen zijn aan buitenlandse sociale zekerheid, de buitenlandse sociale zekerheidspremies in Nederland op een juiste wijze fiscaal verwerkt, leidt dit in de meeste gevallen tot een aftrekpost op het fiscale loon.
Per 1 juli 2024 is de Algemene Douanewet gewijzigd waardoor het indienen van een onjuiste of onvolledige aangifte niet meer automatisch kwalificeert als strafbaar feit, tenzij er sprake is van opzet. Als gevolg van deze wetswijziging geldt voortaan de reguliere navorderingstermijn van drie jaar als standaard voor dergelijke aangiften in plaats van de verlengde termijn van vijf jaar, mits deze zijn ingediend vanaf 1 juli 2021. Voor aangiften die vóór deze datum zijn ingediend, kan de Douane tot 1 juli 2026 nog gebruikmaken van de verlengde navorderingstermijn van vijf jaar. Als er sprake is van opzet, blijft de navorderingstermijn van vijf jaar in alle gevallen van toepassing.
Een goede administratie is essentieel voor de houders van douanevergunningen. Zo kunnen zij aantonen dat zij voldoen aan de douanewetgeving en de voorwaarden van de vergunning. Fouten in de administratie kunnen leiden tot boetes, naheffingen of intrekking van de vergunning, met hogere kosten en risico's als gevolg. Daarnaast neemt de administratieve druk voor douanevergunningen toe, door onder meer toenemende vereisten vanuit de Douane, maar ook door toenemende complexiteit binnen bedrijven zelf. Om de administratie efficiënt en betrouwbaar te voeren, is het daarom van belang om waar mogelijk te automatiseren.
Naar verwachting wordt het n de loop van 2026 mogelijk om in Nederland een vergunning aan te vragen voor centralised clearance. Dit biedt aanzienlijke voordelen voor bedrijven die goederen importeren in meerdere EU-lidstaten. Met centralised clearance kunnen alle douaneaangiften worden verwerkt via één lidstaat, waardoor je binnen je organisatie een uniforme werkwijze kunt hanteren. Daarnaast vervallen de aparte interfaces per lidstaat, wat de overgang naar de zogenoemde EU Customs Hub kan vereenvoudigen. Dit is het nieuwe aangiftesysteem dat de Europese Commissie stapsgewijs wil invoeren in combinatie met een nieuw Douanewetboek. Door nu al voorbereidingen te treffen, kun je straks efficiënter en kostenbesparend opereren.
Let op: Als je alle goederen via één lidstaat importeert, biedt centralised clearance mogelijk geen extra voordelen. Deze aanpak is vooral relevant voor bedrijven die importeren in meerdere lidstaten.
DAC6 legt verplichte informatie-uitwisseling op voor bepaalde structuren en transacties met een grensoverschrijdend karakter waarbij een EU-lidstaat is betrokken. Een structuur of transactie moet worden gemeld wanneer deze in de richtlijn genoemde "wezenskenmerken" bezit (zgn. “hallmarks”) en - in sommige gevallen - daarnaast als een van de belangrijkste te verwachten voordelen een belastingvoordeel betreft. Als er een intermediair (bijvoorbeeld een belastingadviseur) is betrokken bij het opzetten van een constructie, is deze intermediair verplicht om te melden binnen 30 dagen nadat het advies wordt uitgebracht of de eerste stappen voor implementatie worden genomen. Bij het ontbreken van een intermediair verschuift de meldingsplicht naar de relevante belastingplichtige. Het is daarom belangrijk om je DAC6-positie inzichtelijk te hebben. Voor het niet melden van meldingsplichtige constructies gelden boetes.
Het Multilateraal instrument (‘MLI’) is een onderdeel van het OESO-project tegen grondslagerosie en winstverschuiving door multinationale ondernemingen (ook wel ‘BEPS-project’ genoemd). Door het MLI kunnen landen hun bilaterale belastingverdragen in één keer BEPS-proof maken. Het MLI is alleen van toepassing op een verdrag wanneer het ook voor de verdragspartner van kracht is én er geen voorbehoud is gemaakt voor het betreffende verdragsartikel. Omdat het nog regelmatig voorkomt dat Nederlandse verdragspartners het MLI bekrachtigen, kan de toepassing van hun verdrag met Nederland veranderen. Mocht je gebruik maken van belastingverdragen, dan raden wij aan met je adviseur te bekijken of het MLI iets verandert voor je onderneming.
Met ingang van 1 januari 2024 is nieuwe en ingrijpende wetgeving in werking getreden voor grote bedrijven die internationaal opereren. Deze wetgeving maakt het mogelijk om op verschillende niveaus belasting te heffen wanneer er in een ander rechtsgebied een effectief belastingtarief van minder dan 15 procent geldt. Omdat deze wetgeving, ook wel bekend als Pillar Two, naar verwachting wereldwijd zal worden geïmplementeerd, is het van groot belang om de impact van de nieuwe regels op je belastingheffing, rapportage en bedrijfsmodel te beoordelen. Op Prinsjesdag 2025 heeft het kabinet evenals in 2024, enige technische wijzigingen voorgesteld. De technische wijzigingen zien bijvoorbeeld op recente administratieve richtsnoeren van de OESO. Lees meer over de technische wijzigingen in ons Belastingnieuwsbericht ‘Pillar Two Belastingplan 2026’.
‘Tax follows the business’ wil zeggen dat het businessmodel van een onderneming bepaalt hoe de transfer pricing policy (TP) moet zijn en niet andersom. Als de regels voor TP goed zijn toegepast, valt de winst daar waar de onderneming haar functies uitoefent en waar zij haar risico’s en bezittingen beheert, dus waar waardecreatie plaatsvindt. Omdat ondernemingen continu in beweging zijn, is het belangrijk om voortdurend te monitoren of de geldende TP-policy’s nog wel passend zijn. Controleer daarom regelmatig welke ontwikkelingen in het bedrijf een invloed kunnen hebben op de onderlinge bijdragen van groepsmaatschappijen aan de winstgevendheid. Een aantal veel voorkomende voorbeelden van ontwikkelingen die vanuit een TP-policy perspectief moeten worden beoordeeld zijn: aan- en verkoop van bedrijfsonderdelen en/of de integratie daarvan; digitale transformatie; transformatie van de finance functie; (centraal georganiseerde) nieuwe activiteiten ten aanzien van duurzaamheidsonderwerpen; ontwikkeling en uitrol van IT-systemen; en bedrijfstransformatieprogramma’s.
Om de zakelijkheid van je intercompany transacties te onderbouwen, is het van belang dat je onder meer een goede functionele analyse en economische onderbouwing (benchmarkstudie) opneemt in je TP-documentatie. Als je geconsolideerde groepsomzet in het voorgaande boekjaar meer dan 50 miljoen euro bedroeg, moet deze documentatie voldoen aan de vereisten voor de zogenoemde Master File (groepsdossier) en Local File (lokaal dossier). Onderdeel hiervan is een jaarlijkse update van de relevante benchmarkstudies en eens per drie jaar volledig nieuwe benchmarkstudies. Bij een geconsolideerde groepsomzet van meer dan 750 miljoen euro geldt bovendien de verplichting tot het indienen van een Country-by-Country Rapport (CbCR).
Sinds 22 juni 2024 geldt de Nederlandse wet inzake de public Country-by-Country Reporting (public CbCR). De wet vloeit voort uit een EU-Richtlijn en verplicht tot een openbare rapportage voor grote, internationale ondernemingen. De rapportageverplichting geldt voor boekjaren die beginnen op of na 22 juni 2024. Voor veel ondernemingen betekent dit praktisch gezien dat de wet vanaf boekjaar 2025 geldt. De rapportageverplichting geldt voor specifieke categorieën ondernemingen, met een (groeps)omzet van minimaal EUR 750 miljoen in het betreffende en het voorafgaande jaar. Wanneer je onderneming in een van deze categorieën valt, zal je onderneming informatie zoals betaalde winstbelasting, aantal werknemers en inkomen per land publiekelijk moeten rapporteren.
Aansluiting TP-documentatie en openbare publicaties van de onderneming
In het kader van de nieuwe Corporate Social Responsibility Directive (CSRD) en de public CbCR in de EU, is het van belang dat je ervoor zorgt dat je TP-documentatie (Local File, Master File en CbCR) aansluit bij deze openbare publicaties, bijvoorbeeld wat betreft informatie over de belangrijkste risico's voor je onderneming.
Lokale landen volgen bij de implementatie van wetgeving op het gebied van transfer pricing ('TP' of 'verrekenprijzen') over het algemeen de kaders zoals deze uit een zijn gezet door de OESO in de verrekenprijzenrichtlijn 2022. Er geldt voor bij de OESO aangesloten landen echter geen verplichting om deze richtlijnen in de nationale wetgeving op te nemen en de ervaring leert dat deze regels snel kunnen veranderen. Het is daarom belangrijk dat je controleert of de documentatie van je verrekenprijzen (Local File, Master File, benchmarkingstudies, etc.) voldoet aan de vereisten zoals deze zijn opgenomen in de lokale wetgeving van de landen waarin je opereert. Zo gelden er in het Verenigd Koninkrijk met ingang van FY2025 nieuwe, aanvullende, regels omtrent de documentatie van verrekenprijzen. Niet voldoen aan de eisen kan leiden tot hogere boetes en bewijslast. Controleer daarom of je documentatie voldoet aan alle lokale vereisten in de landen waarin je opereert.
Intercompany overeenkomsten zijn juridische contracten tussen gelieerde ondernemingen binnen een internationale organisatie. In intercompany agreements leg je voorwaarden vast waaronder interne transacties plaatsvinden, zoals de levering van goederen, diensten en het gebruik van intellectueel eigendom. Daarnaast staan in deze overeenkomsten de voorwaarden voor het aangaan van interne leningen. Intercompany agreements dienen als een belangrijk onderdeel van de onderbouwing en documentatie van je verrekenprijzen en worden altijd opgevraagd door belastingautoriteiten tijdens een fiscale audit. Zorg er daarom voor dat je intercompany agreements overeenkomen met het toegepaste beleid en de situatie zoals deze zich voordoet in de praktijk. Het is daarbij belangrijk om deze overeenkomsten jaarlijks te actualiseren. Geactualiseerde contracten versnellen audits en voorkomen discussies met de fiscus. Je verlaagt zo het risico op fiscale correcties. Verouderde afspraken kunnen botsen met je TP-documentatie en additionele vragen opwekken. Zorg er daarom voor dat je intercompany agreements ieder jaar worden geactualiseerd.
Houders van vergunningen voor accijnsgoederenplaatsen of geregistreerde geadresseerden voor producten van minerale oliën en andere belastingplichtigen voor de energiebelasting dienen te controleren of zij ETS-2 verplichtingen hebben. Zo ja, dan dienen zij de aanvraag van de ETS-2 vergunning voor te bereiden.
Alleen aangewezen belastingplichtingen voor de accijnzen / energiebelasting mét ETS-2 vergunning mogen energieproducten in het vrije verkeer brengen. Zendingen van energieproducten kunnen dus worden geblokkeerd wanneer niet aan de ETS-2 verplichtingen wordt voldaan.
De Europese Commissie werkt met de ‘EU Customs Reform’ aan een ingrijpende hervorming van het douanestelsel. Deze hervorming is primair gericht op het aanpakken en beheersen van de explosieve groei in e-commerce, maar zal uiteindelijk het gehele douanesysteem transformeren. Denk aan nieuwe definities van importeurs, aangepaste verantwoordelijkheden en nieuwe complianceverplichtingen. De implementatie zal gefaseerd lopen. Het is daarom belangrijk om de voortgang van de Customs Reform goed te monitoren. Deze hervorming raakt alle bedrijven die goederen invoeren in de EU, niet alleen e-commerce spelers. Tijdige voorbereiding om compliant te blijven is van belang om risico’s te beperken.
De EU Ontbossingsverordening (EUDR) vereist dat producten 'ontbossingsvrij' zijn voordat ze op de EU-markt worden gebracht of daaruit worden geëxporteerd. De verordening ziet op rundvlees, cacao, koffie, palmolie, rubber, soja, hout en specifieke producten die zijn gemaakt met deze grondstoffen. Bedrijven en handelaren die deze producten willen importeren, verhandelen of exporteren, moeten uitgebreide due diligence uitvoeren op hun toeleveringsketens. Dit betekent dat ze gedetailleerde controles moeten uitvoeren om te garanderen dat hun producten niet bijdragen aan ontbossing. Het niet naleven van deze verplichtingen kan leiden tot aanzienlijke boetes.
De EUDR zou op 30 december 2024 in werking treden. De Europese Commissie heeft eerder een uitstel van 12 maanden voorgesteld, waardoor de verplichtingen voor grote bedrijven nu pas op 30 december 2025 ingaan en voor micro- en kleine ondernemingen op 30 juni 2026. Er wordt momenteel overwogen om de datum van inwerkingtreding opnieuw met een jaar uit te stellen, omdat het centrale IT-systeem van de EU mogelijk niet op tijd gereed is om alle verzoeken en gegevensverwerkingen aan te kunnen. Een dergelijk uitstel vereist echter een formele wijziging van de verordening en moet nog worden goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad. Tot die tijd is er geen juridische zekerheid.
Zolang er geen officiële bevestiging is van een verder uitstel, raden wij aan om door te gaan met de voorbereidingen op EUDR-naleving. Dit biedt waardevolle inzichten in de toeleveringsketen en zorgt ervoor dat je klaar bent als het uitstel niet wordt doorgevoerd.
Economische handelsverdedigingsmaatregelen, zoals de US tariffs, antidumping- of antisubsidieheffingen, of het verbieden van producten afkomstig uit een bepaald land, worden steeds vaker gebruikt als politiek instrument om de interne markt te beschermen. Ook export controls en overige sanctiewetgeving worden gebruikt als geopolitieke instrumenten en hebben een grote impact op toeleveringsketens. Wanneer één land handelsverdedigingsmaatregelen invoert, volgen vaak andere landen. De impact van handelsverdedigingsmaatregelen kan groot zijn. Zo kan het leiden tot aanzienlijk hogere kosten om goederen te importeren of het tegenhouden van goederen aan de grens. Monitor daarom regelmatig of je producten onderhevig zijn aan handelsverdedigingsmaatregelen in de landen waarin je actief bent. Actualiseer hiervoor je processen en procedures, met bijzondere aandacht voor de niet-preferentiële oorsprong. Zorg er daarbij voor dat je de oorsprongsregels van het importerende land correct toepast en zorgvuldig documenteert.
Het is mogelijk om de inhoudingsplicht van een buitenlandse werkgever naar een Nederlandse concernvennootschap te verleggen, ook wanneer er geen sprake is van een onderlinge uitzendsituatie. Door de inhoudingsplicht te verleggen, kun je eventuele dubbele premies voorkomen en je administratieve lasten verlichten. Een gezamenlijk verzoek van het buitenlandse en Nederlandse concernonderdeel is wel vereist.
Wij adviseren je om na te gaan of je de vergoedingen en verstrekkingen die je in 2025 aan je werknemers hebt gegeven, correct hebt verwerkt en waar gewenst hebt aangewezen als eindheffingsbestanddelen voor de werkkostenregeling. Na afloop van het jaar kun je niet alsnog vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen. Deze controle is ook een goede gelegenheid om te inventariseren of je voor het komende kalenderjaar rekening moet houden met extra werkkosten. Voor 2025 is de vrije ruimte van de werkkostenregeling over de eerste 400.000 euro van de loonsom 2 procent. Boven de grens van 400.000 euro van de loonsom is 1,18 procent van toepassing.
Als de door je aangewezen vergoedingen en verstrekkingen het werkkostenbudget voor 2025 overschrijden, ben je over de overschrijding 80 procent eindheffing verschuldigd. De aangifte loonheffingen over februari 2026 is de laatste aangifte waarin je deze heffing kunt aangeven. Als je eindheffing moet afdragen, dan kan dit aanleiding zijn voor het wijzigen van arbeidsvoorwaarden of regelingen om een overschrijding van het budget voor 2026 te voorkomen of te beperken.
In 2025 kun je als werkgever je werknemers tegemoet komen in de extra kosten van thuiswerken door een vrijgestelde vergoeding van maximaal 2,40 euro per thuisgewerkte dag toe te kennen. Je kunt echter niet én een reiskostenvergoeding én een thuiswerkvergoeding voor dezelfde gewerkte dag belastingvrij toekennen.
Een goede controle kan in de praktijk een premiebesparing opleveren. Als je als werkgever geen eigenrisicodrager voor de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en de Ziektewet bent, dan ontvang je rond deze periode je beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) van de Belastingdienst met je premiepercentage voor de Whk. Gezien de relatief korte bezwaartermijn is het raadzaam om deze beschikking zo snel mogelijk te controleren. Door pro-forma bezwaar te maken en de instroomlijst bij de Belastingdienst op te vragen, verleng je de bezwaartermijn en verkrijg je extra inzicht om een goede controle uit te voeren.
Op 1 januari 2024 is het wettelijk minimumuurloon ingevoerd, wat betekent dat alle werknemers met een minimumloon hetzelfde uurloon zullen ontvangen, ongeacht de duur van de werkweek. Het uurloon is de grondslag en niet meer het maandloon. Hierdoor gaan werknemers met een werkweek van 40 uur meer verdienen dan werknemers met een werkweek van 36 uur. Er wordt niet meer gewerkt met vaste minimum maand-, week-, en daglonen. Het bruto wettelijk minimumuurloon zal per 1 januari 2026 bedragen: 14,71 euro voor werknemers van 21 jaar en ouder. Voor werknemers onder de 21 jaar gelden andere bedragen, afhankelijk van de leeftijd. Het is belangrijk na te gaan of je hieraan voldoet.
De transitievergoeding (wettelijke ontslagvergoeding) bedraagt een derde bruto maandsalaris per gewerkt dienstjaar, en naar rato voor het overige gedeelte van het dienstverband of als het dienstverband korter dan een jaar heeft geduurd. In 2025 is de hoogte van de transitievergoeding maximaal 98.000 euro bruto of één jaarsalaris bruto (als het salaris van de werknemer hoger is dan 98.000 euro bruto).
De compensatieregeling voor de transitievergoeding na twee jaar ziekte verandert binnenkort ook. Vanaf 1 juli 2026 zullen middelgrote en grote werkgevers geen vergoeding meer voor deze transitievergoeding ontvangen vanuit het UWV. Bovendien heeft de Raad van State onlangs geadviseerd om de verplichte transitievergoeding bij ontslag na twee jaar ziekte volledig af te schaffen. Hierdoor zou de compensatieregeling in zijn geheel overbodig worden.
Er zijn twee belangrijke ontwikkelingen op nationaal en Europees niveau die zien op gelijke beloning van mannen en vrouwen:
De Wet zorgplicht kinderarbeid verplicht elke onderneming die aan Nederlandse eindgebruikers goederen verkoopt of diensten levert om met gepaste zorgvuldigheid (‘due diligence’) te handelen. Hiermee moet een ondernemer proberen te voorkomen dat goederen en/of diensten met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen. Overtreding van het niet doen van gedegen onderzoek kan leiden tot administratieve boetes die oplopen tot 1.030.000 euro of 5 procent van de wereldwijde netto-omzet. De beoogde inwerkingtredingsdatum is vooralsnog onbekend.
Vanaf 1 juli 2024 zijn werkgevers met 100 of meer werknemers in Nederland verplicht om werkgerelateerde individuele mobiliteitsgegevens aan de overheid te melden. Deze meldingsverplichting maakt deel uit van het klimaatakkoord van 2019, dat tot doel heeft de CO2-uitstoot van werkgerelateerde personenmobiliteit tegen 2030 met 1,5 megaton te verminderen. De gegevens dienen ter controle van het reductiedoel.
De meldingsverplichting geldt voor alle zakelijke reizen en woon-werkverkeer van werknemers, met enkele uitzonderingen. Deze omvat reizen waarvoor werkgevers financiële compensatie bieden of een voertuig of vervoersbewijs aan werknemers verstrekken. Werkgevers zijn verplicht om de volgende informatie te melden:
Werkgevers hoeven geen daadwerkelijke CO2-uitstootcijfers te verstrekken. De deadline voor het indienen van de gegevens is uiterlijk 30 juni van het volgende kalenderjaar. De Nederlandse overheid heeft een digitaal platform beschikbaar gesteld waar bedrijven hun gegevens kunnen indienen.
De overheid wil flexwerkers meer zekerheid geven. Het wetsvoorstel Wet meer zekerheid flexwerkers moet zorgen dat mensen met een tijdelijk contract meer duidelijkheid krijgen over hun inkomen en werktijden. Uitzendkrachten moeten straks dezelfde arbeidsvoorwaarden krijgen als vaste medewerkers. Er komen strengere regels om te voorkomen dat mensen steeds opnieuw tijdelijke contracten krijgen zonder uitzicht op een vast contract. Ook verdwijnen oproepcontracten en komen er afspraken over gegarandeerde minimale uren. Dit wetsvoorstel moet meer baanzekerheid geven en uitbuiting van tijdelijke krachten verminderen. De nieuwe regels moeten op 1 januari 2027 ingaan, maar de gelijke beloning voor tijdelijke krachten zou al starten op 1 januari 2026.
Er komt een wetsvoorstel (Wet modernisering concurrentiebeding) om regels over concurrentiebedingen aan te scherpen. De nieuwe wet wil concurrentiebedingen beperken tot maximaal één jaar en in het beding moet een duidelijke regio worden aangegeven. Voor vaste contracten moet de werkgever motiveren waarom zo'n beding nodig is voor het bedrijf. Dit is al verplicht bij tijdelijke contracten. Als een werkgever het concurrentiebeding gebruikt, moet hij de werknemer een vergoeding geven. Dit is vijftig procent van het laatst verdiende maandloon voor elke maand dat het beding geldt. Als het beding zes maanden duurt, krijgt de werknemer dus drie maanden salaris. De overheid overweegt ook om het concurrentiebeding te verbieden voor mensen die tot 1,5 keer het gemiddelde salaris verdienen.
Voor de toepassing van de heffingskortingen in de loonaangifte moet je rekening houden met het onderscheid tussen fiscale inwoners en niet-inwoners van Nederland. Er gelden drie aparte loonbelastingtabellen voor de volgende drie groepen werknemers: (1) inwoners van Nederland; (2) niet-inwoners uit een EU-lidstaat of EER-land, Zwitserland of de BES-eilanden; en (3) niet-inwoners uit een ander land. Inwoners van Nederland hebben recht op het belastingdeel van alle heffingskortingen. De tweede categorie heeft alleen recht op het belastingdeel van de arbeidskorting. De laatste groep heeft geen recht op het belastingdeel van de loonheffingskorting. Om de juiste tabel te kunnen toepassen, moet je weten van welk land je (buitenlandse) werknemers fiscaal inwoner zijn.
Per 1 januari 2023 verschilt de methode van voorkoming van dubbele belasting van buitenlandse bestuurders- en commissarisbeloningen ten opzichte van de beloning voor werknemers voor inwoners van Nederland. Het is daarom belangrijk om een duidelijk onderscheid in de salarisadministratie te maken voor deze beloningsbestanddelen. Lees voor verdere toelichting ons eerder gepubliceerde Belastingnieuwsartikel.
Heb je werknemers die in België, Duitsland of een ander land wonen? Dan kan thuiswerken van invloed zijn op hun belasting- en sociale-zekerheidspositie en op de werkgeversverplichtingen. Als je werknemer vaker of geheel vanuit huis werkt, zal heffing over het arbeidsinkomen ook meer of wellicht zelfs in het geheel bij het woonland (Duitsland of België) komen te liggen. Kortom: het thuiswerken kan invloed hebben op de belastingpositie van je werknemer. Ook voor de sociale zekerheid kan het gevolgen hebben als je werknemer vanuit huis werkt. Als een werknemer die normaliter in Nederland werkt, meer zal thuiswerken vanuit het woonland dan bestaat de kans dat de werknemer op basis van het EU-recht ook sociaal verzekerd raakt in het woonland. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de werknemer. Zo kan het zijn dat je je als werkgever zult moeten registreren in het woonland van de werknemer om de premies af te dragen.
De kans is groot dat je (een deel van) de btw die in aftrek is gebracht voor de kosten van goederen en diensten die je personeel in privé heeft gebruikt, moet corrigeren. Hiervoor bestaan verschillende mechanismen, waarbij het zogeheten Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA) het belangrijkste is. Voor de uitgaven voor de ondernemer zelf geldt een ander correctiemechanisme. Aan het eind van ieder jaar moet je de btw-correctie voor het privégebruik berekenen en in de laatste btw-aangifte van dat jaar verwerken.
Bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel kun je onder voorwaarden een herinvesteringsreserve vormen. De herinvesteringsreserve kun je in het jaar van vervreemding of in de daaropvolgende drie jaren in mindering brengen op een kwalificerende herinvestering. Een van de voorwaarden is dat ten tijde van het vormen en ten behoeve van het aanhouden van een herinvesteringsreserve een vervangingsvoornemen aanwezig is. Wij adviseren om het vervangingsvoornemen voor het einde van het jaar schriftelijk vast te leggen.
Bij aan- of verkoop van vastgoed met een optie voor btw-belaste levering moet de koper schriftelijk verklaren dat hij ten minste 90 procent btw-aftrekgerechtigd is (90%-norm). Als de koper dit pand in de periode die zowel het boekjaar van levering als het daaropvolgende boekjaar omvat, toch niet voor 90 procent voor belaste activiteiten gebruikt, moet hij dit binnen vier weken na het boekjaar schriftelijk aan de verkoper en de Belastingdienst melden. Deze melding kan bij de verkoper leiden tot correctie van eerder in aftrek gebrachte btw. We raden verkopers aan om een verhaalsclausule voor deze btw-schade in de verkoopovereenkomst op te nemen.
Ook bij doorlevering van vastgoed met een optie voor btw-belaste levering waarvoor bij de voorafgaande levering is geopteerd, is een 90%-verklaring van de koper nodig als die vorige levering korter dan twee boekjaren geleden heeft plaatsgevonden. Hiervoor is de termijn uiterlijk vier weken na de doorlevering, dus niet na afloop van het boekjaar. Vindt de doorlevering bijvoorbeeld op 2 december 2025 plaats, dan moet de verklaring binnen vier weken, dus uiterlijk op 30 december 2025, afgegeven worden.
Voor vastgoed dat btw-belast wordt verhuurd, moet de huurder in het eerste jaar een verklaring verstrekken aan de verhuurder en de Belastingdienst dat hij voldoet aan deze 90%-norm. De huurder die aan het einde van een boekjaar niet meer blijkt te voldoen aan de 90%-norm, moet binnen vier weken na afloop van het boekjaar een verklaring naar de verhuurder en de Belastingdienst sturen. Een ‘negatieve’ verklaring over boekjaar 2025 moet dus uiterlijk 28 januari 2026 worden verstrekt.
Onder de werkkostenregeling behoren alle vrije vergoedingen en verstrekkingen - dus ook de 30%-vergoeding - in beginsel tot het eindheffingsloon en dus tot het fiscale loon. Dat betekent dat je pensioen kunt opbouwen voor je werknemers over het bedrag van de 30%-regeling, zonder dat hiervoor moet worden voldaan aan aanvullende voorwaarden.
De bijtellingspercentages voor leaseauto’s zijn van toepassing vanaf het jaar dat de auto op naam is gezet in het kentekenregister en blijven (maximaal) vijf jaar van toepassing. De bijtellingspercentages zijn als volgt:
| 2026 | |
| Reguliere leaseauto’s | 22% |
| Nulemissieauto’s | 22% |
Vanaf 2026 geldt voor nieuwe elektrische (emissieloze) auto’s dezelfde bijtelling als voor nieuwe niet-elektrische auto’s, namelijk 22 procent van de cataloguswaarde. De bijtelling voor elektrische auto’s is in de afgelopen jaren stapsgewijs opgelopen. In 2026 is het verschil in bijtelling tussen nieuwe elektrische en niet-elektrische auto’s compleet verdwenen.
De tijdelijke verlaging van de accijnzen op benzine, diesel en LPG wordt met één jaar verlengd en blijft van kracht tot eind 2026. Deze verlenging is opgenomen in het Belastingplan 2026. In 2022 verlaagde het kabinet de accijnstarieven voor benzine, diesel en lpg vanwege de gestegen energieprijzen. Zonder ingrijpen zou de korting eind dit jaar aflopen.
Je moet over het privégebruik van de aan je personeel beschikbaar gestelde auto van de zaak btw betalen. Dit kan bijvoorbeeld door 2,7 procent van de cataloguswaarde van de auto, inclusief btw en bpm, op aangifte te voldoen. In bepaalde situaties kunnen afwijkende regels gelden, bijvoorbeeld als de auto ouder is dan vijf jaar of de gebruiker een sluitende kilometeradministratie bijhoudt.
Een gift of een erfenis die een algemeen nut beogende instelling (anbi), een sociaal belang behartigende instelling (sbbi) of een steunstichting sbbi (een stichting die uitsluitend is opgericht om geld in te zamelen voor het jubileum van een sbbi) verkrijgt, is onder voorwaarden vrijgesteld van schenk- en erfbelasting. Dit geldt ook voor een gift die een anbi zelf doet in het kader van het algemeen belang.
Heeft je geconsolideerde groepsomzet in het voorgaande boekjaar de 50 miljoen euro overschreden, dan moet je een ‘masterfile’ (groepsdossier) en een ‘local file’ (lokaal dossier) opnemen in je administratie. Dit moet plaatsvinden binnen de termijn die is gesteld voor het indienen van je aangifte vennootschapsbelasting. Niet-nakoming van deze verplichtingen kan leiden tot een bestuurlijke boete, strafrechtelijke sancties en tot omkering van de bewijslast. Wet- en regelgeving bepalen welke informatie in de 'masterfile’ en de 'local file’ moet komen. Voor multinationale ondernemingen die bovenstaande omzeteis niet halen, geldt de (oorspronkelijke) verplichting om (vormvrije) informatie op te nemen in de administratie waarmee aangetoond kan worden dat de ondernemingen van de groep onderling ‘at arm’s length’ handelen.
Als je geconsolideerde groepsomzet in het voorgaande boekjaar meer was dan 750 miljoen euro en de moedermaatschappij van je bedrijf in Nederland is gevestigd, dan moet je - binnen twaalf maanden na het einde van het boekjaar van de groep - een country-by-country-rapport (CbCR) aanleveren bij de Belastingdienst. In uitzonderingsgevallen kunnen ook Nederlandse groepsmaatschappijen van multinationale groepen waarvan de uiteindelijke moedermaatschappij niet in Nederland is gevestigd, verplicht zijn het landenrapport aan te leveren. Niet-nakoming van deze verplichting kan leiden tot een bestuurlijke boete en strafrechtelijke sancties.
Als je geconsolideerde groepsomzet in het voorgaande boekjaar meer was dan 750 miljoen euro en de moedermaatschappij van je bedrijf niet in Nederland is gevestigd, dan moet je - binnen twaalf maanden na het einde van het boekjaar van de groep - een notificatie indienen bij de Belastingdienst met betrekking tot het Country-by-Country rapport. Deze notificatie moet je de Belastingdienst laten weten welke groepsmaatschappij het CbCR-rapport zal indienen en in welk land. Niet-nakoming van deze verplichting kan leiden tot een bestuurlijke boete en strafrechtelijke sancties.
Houd er rekening mee dat voormalige algemeen nut beogende instellingen (anbi’s) de Belastingdienst jaarlijks binnen acht maanden na het kalenderjaar uit eigen beweging moeten informeren over gedane schenkingen en het verloop van het anbi-vermogen. Als je als voormalige anbi niet, niet op tijd of niet op de voorgeschreven wijze de informatieplicht nakomt, wordt dit aangemerkt als een overtreding waarvoor een vergrijpboete kan worden opgelegd. Bij opzet of grove schuld kan de vergrijpboete oplopen tot maximaal 25.750 euro (2025). De informatieplicht geldt zolang het vermogen dat was bestemd voor het algemeen nuttige doel meer bedraagt dan 25.000 euro.
De jaarrekening van een bv moet binnen vijf maanden na het einde van het boekjaar zijn opgemaakt. De algemene vergadering kan deze termijn verlengen met vijf maanden. De uiterste publicatietermijn is twaalf maanden na het einde van het boekjaar. Maar voor een bv waarvan alle aandeelhouders ook bestuurders zijn, is het extra opletten. Voor dergelijke bv's geldt het moment van ondertekening door alle bestuurders tevens als het moment van vaststelling van de jaarrekening. In dat geval wordt de deponeringstermijn verkort naar tien maanden. In de statuten van de bv kan ervoor worden gekozen om hiervan af te wijken. Voor deze bv's kan het daarom raadzaam zijn om hun statuten op dit punt na te lezen en – waar nodig – te wijzigen. De deponering moet plaatsvinden binnen acht dagen na vaststelling van de jaarrekening.
De Tijdelijke Wet Transparantie Turboliquidatie is onlangs verlengd tot 15 november 2027 en geldt voor bestuurders van rechtspersonen, zoals bv’s. Een turboliquidatie is een ontbinding van een rechtspersoon op eigen initiatief wanneer er geen baten meer zijn. In dat geval vindt er geen vereffening plaats en is er ook geen verzetstermijn van twee maanden vereist. Als je je bedrijf ontbindt via een turboliquidatie, moet je binnen 14 dagen na ontbinding financiële verantwoording afleggen bij Het Handelsregister en schuldeisers schriftelijk informeren over deze deponering. Dit ter bevordering van de transparantie en bescherming van schuldeisers. Houd er rekening mee dat de naleving gecontroleerd wordt en dat niet-naleving naast bestuurdersaansprakelijkheid kan leiden tot een bestuursverbod. Zorg daarom dat je aan deze verplichtingen voldoet en voorkom problemen bij het beëindigen van jouw onderneming.
Sinds 2022 was publieke inzage in het UBO-register tijdelijk niet meer mogelijk vanwege privacyoverwegingen. Met de nieuwe wet die per 16 juli 2025 in werking is getreden, krijgen meerdere partijen weer toegang tot de gegevens van uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s). Dit zijn bevoegde en meldingsplichtige entiteiten zoals notarissen, banken, accountants, overheidsinstanties met een wettelijke taak en personen die hun eigen UBO-gegevens opvragen. Ook anderen met een aantoonbaar legitiem belang kunnen nu toegang krijgen. Ondanks de inwerkingtreding van deze nieuwe wet hebben de geautoriseerde groepen op dit moment nog geen toegang tot het UBO-register. Naar verwachting zal de digitale toegang voor de geautoriseerde groepen pas in het tweede kwartaal van 2026 worden opengesteld. Voor bedrijven en dga’s is het belangrijk om op de hoogte te zijn van deze wijziging, zeker bij het delen van UBO-informatie en bij externe verzoeken om inzicht. Zorg daarom dat je je gegevens correct en actueel houdt in het UBO-register en neem op tijd contact met ons op in het geval van wijzigingen in de UBO-informatie.
Op grond van de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR) geldt dat vanaf 1 juli 2026 geen enkele bestuurder of commissaris van een vereniging of stichting het recht mag hebben om de meerderheid van de stemmen uit te brengen. Als je statuten nog een bepaling bevatten die een bestuurder of commissaris een dergelijk meervoudig stemrecht toekent, is het noodzakelijk deze op tijd in lijn te brengen met de WBTR. Worden de statuten niet aangepast, dan vervalt per 1 juli 2026 het meervoudig stemrecht van de betreffende bestuurder of commissaris van rechtswege.
Daarnaast is het essentieel dat het bestuur duidelijke termijnen afspreekt en naleeft, bijvoorbeeld voor het aftreden van bestuurders en het nemen van besluiten. Het zorgvuldig bewaken van deze termijnen voorkomt bestuursconflicten, zorgt voor continuïteit en beperkt de aansprakelijkheid. Controleer daarom op tijd zowel je statuten als de afspraken binnen het bestuur en pas deze waar nodig aan om te voldoen aan de WBTR.
De Nederlandse Cyberbeveiligingswet wordt in 2026 verwacht. Middelgrote en grote organisaties in o.a. energie, zorg, vervoer, financiën en digitale infrastructuur krijgen nieuwe verplichtingen, zoals registratie bij bevoegde autoriteiten (bijv. NCSC) en aantoonbare governance-eisen, inclusief training voor bestuurders en medewerkers.
Voor het verkrijgen of behouden van de status van een algemeen nut beogende instelling is onder meer van belang dat de statuten van je instelling altijd voldoen aan de actuele wettelijke criteria. De Belastingdienst beoordeelt de statuten van anbi’s namelijk zeer kritisch. Houd er verder rekening mee dat je voldoet aan de elektronische publicatieplicht die voor anbi’s geldt. Hiervoor zijn standaardformulieren beschikbaar op de website van de Belastingdienst. Grote anbi’s zijn verplicht om gebruik te maken van de standaardformulieren voor de publicatieplicht. Daarbij dient de financiële verantwoording telkens binnen zes maanden na afloop van het boekjaar te worden geactualiseerd door hetzelfde standaardformulier.
Voert uw bedrijf onderzoeks- en/of ontwikkelingsprojecten uit? Dan kunt u misschien de regeling Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) gebruiken om de (loon)kosten voor deze projecten te verlagen. Het financiële voordeel bedraagt 32 procent over de eerste 350.000 euro van de totale Speur- en Ontwikkelings(S&O)-grondslag (voor starters geldt een tarief van 40 procent) en 16 procent van het surplus. Hiervoor geldt geen maximum. Het voordeel verzilvert u via een afdrachtvermindering in de aangifte loonheffingen. Zorg ervoor dat u een WBSO-aanvraag tijdig indient, dus voordat het S&O-werk gaat plaatsvinden. Een aanvraagperiode omvat minimaal drie maanden, waardoor u maximaal vier keer per jaar een aanvraag kunt indienen Als uw onderneming per 1 januari 2023 S&O-werkzaamheden wil starten, dan geldt als uiterste aanvraagdatum maandag 20 december 2022. Voor de overige maanden geldt als uiterste indieningsdatum de dag voorafgaand aan de periode waarbinnen het S&O-werk gaat plaatsvinden.
Onder de regeling voor kosten speur- en ontwikkelingswerk (S&O-kosten) kunt u er jaarlijks voor kiezen om in plaats van de werkelijke S&O-kosten een forfaitair bedrag per S&O-uur op te voeren. De keuze die een onderneming bij de eerste WBSO-aanvraag voor 2023 maakt, geldt voor het gehele kalenderjaar. Inventariseer tijdig of het voor uw onderneming voordelig kan zijn om een beroep te doen op het forfait of juist de werkelijke S&O-kosten.
De inhoud van uw WBSO-aanvraag kan gevolgen hebben voor de eventuele toepassing van de innovatiebox. Een goede afstemming is daarbij van groot belang. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aantal aangegeven WBSO-uren, de planning van de WBSO-projecten, in hoeverre sprake is van de ontwikkeling van programmatuur en hoe de S&O-projecten aansluiten bij de voor de innovatiebox kwalificerende winst. Met name voor dit laatste punt is het van belang goed naar de structuur van de opgezette WBSO-projecten te kijken.
Wanneer u investeert in energiebesparende en/of milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen (of daar een voornemen toe bestaat), kunt u gebruikmaken van een extra fiscale aftrekpost. De aftrekpost bedraagt 45,5 procent in het geval van de Energie-investeringsaftrek (EIA). In 2023 zijn de aftrekpercentages voor de Milieu-investeringsaftrek (MIA) 27 procent, 36 procent en 45 procent. Het toepasselijke percentage is afhankelijk van de categorie waartoe de investering behoort. Om te bepalen of een bedrijfsmiddel in aanmerking komt voor de EIA/MIA moet het bedrijfsmiddel op de Energielijst of Milieulijst voorkomen of de vereiste energiebesparing/milieuverbetering opleveren, wat u via een berekening van bijvoorbeeld de terugverdientijd moet aantonen. Beide lijsten worden per kalenderjaar vastgesteld. Sommige bedrijfsmiddelen zullen in een volgend jaar niet langer kwalificeren. Zie meer over belastingtarieven en cijfers voor 2022/2023 onze factsheet Belastingcijfers.
Het is raadzaam om voor begin 2023 de voor de EIA/MIA kwalificerende investeringen iets naar voren te halen om de toepassing van de EIA/MIA zeker te stellen, omdat de overheid voor de EIA/MIA een maximum budget ter beschikking stelt (op = op). Let wel, de nieuwe Milieu- en Energielijsten voor het daaropvolgende kalenderjaar worden jaarlijks rond medio december gepubliceerd. Als het planningstechnisch haalbaar is, kunt u dus op dat moment beoordelen of bepaalde investeringen kwalificeren voor de EIA/MIA..
Als u in 2019 een herinvesteringsreserve hebt gevormd voor de winst behaald met de verkoop van een bedrijfsmiddel, is het raadzaam om voor het einde van 2022 herinvestering te doen. Doet u dit niet, dan valt de reserve in beginsel vrij in de winst en wordt deze belast. In bijzondere omstandigheden kan de termijn voor het aanhouden herinvesteringsreserve worden verlengd. Corona is zo'n omstandigheid die eventueel verlenging van de driejaarstermijn van de herinvesteringsreserve mogelijk maakt. Het is dan van belang dat u kunt aantonen dat het voornemen om te herinvesteren eind 2022 nog bestaat, bijvoorbeeld door dit vast te leggen in de notulen van de directievergaderingen.
Bij vervreemding (desinvestering) van een bedrijfsmiddel binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar waarin de investering heeft plaatsgevonden en waarvoor u EIA, MIA of KIA (kleinschaligheidsinvesteringsaftrek) hebt genoten, moet u een desinvesteringsbijtelling in aanmerking nemen. De facto kan de desinvesteringstermijn dus korter zijn dan vijf jaar. Wanneer u het voornemen hebt om een bedrijfsmiddel te verkopen dat u minder dan vijf jaar geleden hebt aangeschaft dan is het voor u misschien raadzaam het bedrijfsmiddel pas begin 2023 te verkopen. Mogelijk kunt u hiermee een desinvesteringsbijtelling beperken of zelfs voorkomen.
Uw recht op KIA in 2022 vervalt als u het maximale investeringsbedrag van 353.973 euro overschrijdt. Dreigt u dit maximumbedrag te overschrijden, dan kan het raadzaam zijn om investeringen (deels) uit te stellen tot 2023.
Nederland kent een beperking van de renteaftrek tot 20 procent van de gecorrigeerde Nederlandse fiscale winst (EBITDA) van een onderneming. Daarvoor geldt een drempel van 1 miljoen euro voor het saldo aan renten. Als u tijdig beoordeelt of de renteaftrekbeperking van toepassing is, hebt u de mogelijkheid om hierop te anticiperen. Mogelijk is het aan te raden géén fiscale eenheid aan te gaan, zodat elke vennootschap fiscaal zelfstandig de franchise kan benutten en ook zelf de eventuele niet aftrekbare rentelasten draagt. In andere gevallen kan het, gelet op deze generieke renteaftrekbeperking, juist beter zijn om een fiscale eenheid aan te gaan of uit te breiden, zodat de EBITDA van deze groep beschikbaar komt om de 20%-ruimte over te berekenen.
Om per 1 januari 2023 een of meer vennootschappen uit een bestaande fiscale eenheid vennootschapsbelasting te ontvoegen, moet u het verzoek tot ontvoeging uiterlijk op 31 december 2022 hebben ingediend. Ook zonder toestemming van de Belastingdienst is ontvoeging uit een fiscale eenheid mogelijk, maar dit kan ingewikkelder zijn.
Bent u zich ervan bewust dat de rente die wordt betaald op een lening die is bedoeld om een andere vennootschap te verwerven of daar al voor wordt gebruikt, misschien niet volledig fiscaal aftrekbaar is? Voor de vennootschapsbelasting gelden namelijk verschillende renteaftrekbeperkende regelingen. Door hier vooraf bij stil te staan, kunt u mogelijk voorkomen dat rente onnodig onder een aftrekbeperking valt.
Het zogenoemde zakelijkheidsbeginsel (‘at arm’s length’) moet zorgen voor een zakelijke fiscale winstverdeling binnen concerns. Omdat niet elk land dit beginsel (op dezelfde wijze) toepast, kan dit ertoe leiden dat een deel van de winst van een multinationale onderneming niet wordt belast. De Nederlandse belastingwet gaat deze mismatches sinds 2022 tegen. Kort gezegd houdt de maatregel in dat u fiscaal geen ‘min’ in Nederland kunt presenteren zonder een corresponderende ‘plus’ in het buitenland. Beoordeel of in uw organisatie informeelkapitaalsituaties voorkomen die geraakt zouden worden en richt deze zonodig opnieuw in.
Per 2023 wordt de grens voor de eerste schijf in de vennootschapsbelasting verlaagd van 395.000 naar 200.000 euro. Hierdoor moeten bedrijven eerder het hoge Vpb-tarief van 25,8 procent betalen. Het opstaptarief over de eerst schijf gaat omhoog van 15 procent naar 19 procent. Zie meer over belastingtarieven en cijfers voor 2023 onze factsheet Belastingcijfers 2023/2022 en onderstaande tabel:
Belastbare winst |
Tarief 2022 |
Tarief 2023 |
|---|---|---|
≤ 200.000 |
19% |
|
≤ 395.000 |
15% |
|
> 200.000 |
25,8% |
|
> 395.000 |
25,8% |
Wanneer uw Nederlandse onderneming meer dan 50 procent belang heeft in een laagbelaste buitenlandse dochtervennootschap of vaste inrichting, dan wordt dit belang aangemerkt als een controlled foreign company (CFC). Het gevolg is dat u bepaalde inkomensbestanddelen van die CFC aan uw Nederlandse ondernemingswinst moet toerekenen. U kunt het beste met uw adviseur naar de ondernemingsstructuur kijken om zo de mogelijke consequenties van de CFC-regels in kaart te brengen.
Op grond van de ATAD2-regels geldt voor elke Nederlandse onderneming een documentatieverplichting. In dit document analyseert een belastingplichtige waarom de regels niet op hem van toepassing zijn of hoe de regels zijn toegepast. Als uw onderneming internationaal opereert, raden wij aan om deze verplichting te bespreken met uw adviseur.
De Nederlandse substance-eisen zijn onder andere van belang voor de CFC-regels, de dividendbelasting, de conditionele rente- en royaltybelasting en de buitenlandse aanmerkelijkbelangregeling. De laatste regeling bepaalt dat in specifieke gevallen buitenlandse aandeelhouders van een Nederlandse entiteit in Nederland vennootschapsbelasting moeten betalen over ontvangen dividenden en vervreemdingswinsten. Eerder vormden de Nederlandse substance-eisen een veilige haven. Dit is niet langer het geval. Wanneer een belastingplichtige voldoet aan de substance-eisen maar de Belastingdienst aannemelijk maakt dat er sprake is van misbruik, dan wordt er alsnog Nederlandse vennootschaps- of bronbelasting geheven. Omgekeerd hebben (potentieel) belastingplichtigen de mogelijkheid om het ontbreken van misbruik aan te tonen ook al voldoen zij niet aan de substance-eisen. Zowel de Belastingdienst als de belastingplichtige kunnen zich beroepen op de misbruikindicatoren uit de ‘Beneficial Ownership-arresten’ van het Europese Hof van Justitie.
Vanaf 1 januari 2021 gelden aanvullende substance-eisen voor dienstverleningslichamen. Een dienstverleningslichaam is een Nederlands belastingplichtig lichaam waarvan de activiteiten voor meer dan 70 procent bestaan uit het direct of indirect ontvangen en betalen van rente, royalty's of huur van een buitenlandse groepsentiteit. De aanvullende substance-eisen zijn 100.000 euro aan loonkosten en ten minste 24 maanden over kantoorruimte beschikken. Als niet aan deze eisen wordt voldaan, wordt informatie uitgewisseld met het land van waaruit de rente, royalty's of huur wordt betaald (de bronstaat). Het gevolg hiervan zou kunnen zijn dat de bronstaat de belastingplichtige verdragsvoordelen onthoudt. Deze substance-eisen zijn ook van belang voor de tegenbewijsregeling in de Wet Bronbelasting 2021.
Per 1 januari 2024 geldt een aanvullende bronbelasting op dividenden naar laag-belastende jurisdicties en in misbruiksituaties. In situaties waarin geen dividendbelasting wordt geheven, wordt dan alsnog belasting geheven. Deze nieuwe wet ziet op een tweetal situaties: namelijk (i) een dividenduitkering binnen concernverband aan een entiteit in een laag-belastende jurisdictie waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en (ii) een dividenduitkering door een niet-houdstercoöperatie aan een entiteit dat is gevestigd in een laag-belastende jurisdictie. Hoe dit concreet uitwerkt voor uw organisatie, kunt u nader bespreken met uw PwC-belastingadviseur. Lees meer hierover in ons bericht.
Bedrijven die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting mogen slechts afschrijven op een gebouw in eigen gebruik totdat de boekwaarde gelijk is aan de WOZ-waarde (tot 2019 was dit 50 procent van de WOZ-waarde). Dit betekent dat het belangrijk is om de WOZ-beschikking te controleren en zo nodig bezwaar aan te tekenen.
Door nieuwe verliesverrekeningsregels verdampen verliezen niet meer vanaf 2022. Verliezen uit 2013 of later zijn hierdoor vaak onbeperkt voorwaarts verrekenbaar. Voor de verrekening van verliezen met winsten geldt vanaf 2022 een volledig recht op verrekening tot winsten van 1.000.000 euro per boekjaar. De (resterende) winst hoger dan 1.000.000 euro mag u voor 50 procent verrekenen met verliezen. Het eventueel openstaand verlies kunt u met toekomstige jaren) verrekenen, zonder beperking in tijd, maar met inachtneming van bovenstaande beperkingen
DAC6 legt verplichte informatie-uitwisseling op voor bepaalde structuren en transacties met een grensoverschrijdend karakter waarbij een EU lidstaat is betrokken. Een structuur of transactie moet worden gemeld wanneer deze in de richtlijn genoemde "wezenskenmerken" bezit (zgn. “hallmarks”) en - in sommige gevallen - daarnaast als een van de belangrijkste te verwachten voordelen een belastingvoordeel betreft. Als er een intermediair (bijvoorbeeld een belastingadviseur) is betrokken bij het opzetten van een constructie, is deze intermediair verplicht om te melden binnen 30 dagen nadat het advies wordt uitgebracht of de eerste stappen voor implementatie worden genomen. Bij het niet melden van meldingsplichtige constructies worden boetes uitgedeeld.
Het kan zijn dat u aan het einde van het (boek)jaar btw moet terugbetalen wanneer het gebruik van investeringsgoederen voor vrijgesteld gebruik is toegenomen ten koste van btw-belast gebruik én afwijkt van de verhouding waarin de aankoop-btw in aftrek is gebracht. Bij een toename van belast gebruik kunt u een deel van de eerder niet afgetrokken btw alsnog terugvragen.
Als uw onderneming in meerdere landen actief is, hebt u met regels op het gebied van transfer pricing (‘TP’ of ‘verrekenprijzen’) te maken. De transacties tussen de vestigingen moeten zakelijk oftewel ‘at arm’s length’ plaatsvinden. Handelen at arm’s length houdt in dat gelieerde partijen onderling dezelfde prijzen en voorwaarden hanteren als twee onafhankelijke partijen zouden doen. Deze eis geldt niet alleen voor de levering van goederen en diensten, maar ook voor onder andere de terbeschikkingstelling van kennis, merknaam en merkrechten en voor groepsfinanciering, zoals via leningen of deelname aan een cash pool. Als een bedrijf niet at arm’s length handelt, kan dit aanleiding geven tot correcties, fiscale boetes en mogelijk zelfs dubbele belasting. Bovendien is het voor het indienen van uw aangifte vennootschapsbelasting noodzakelijk om de zakelijkheid van uw intercompany transacties onderbouwd te hebben.
Als een of meerdere van de groepsentiteiten - op basis van uw TP-policy - een bepaald (routine)resultaat moeten behalen, is het raadzaam om voor het einde van het boekjaar de benodigde berekeningen te maken en eventuele correctiefacturen te sturen.
Om de zakelijkheid van uw intercompany transacties te onderbouwen, is het van belang dat u onder meer een goede functionele analyse en economische onderbouwing (benchmarkstudie) opneemt in uw TP-documentatie. Als uw geconsolideerde groepsomzet in het voorgaande boekjaar meer dan 50 miljoen euro bedroeg, moet deze documentatie voldoen aan de vereisten voor de zogenoemde Master File (groepsdossier) en Local File (lokaal dossier). Onderdeel hiervan is een jaarlijkse update van de relevante benchmark studies en eens per drie jaar volledig nieuwe benchmark studies. Bij een geconsolideerde groepsomzet van meer dan 750 miljoen euro geldt bovendien de verplichting tot het indienen van een Country-by-Country Rapport (CbCR).
Naast de meer operationele intercompany transacties (producten, diensten, royalty’s etc.) is het van belang de zakelijkheid van uw intercompany financiële transacties te toetsen en onderbouwen. Zeker in het licht van de richtlijnen van de OESO met betrekking tot financiële transacties (hoofdstuk X van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen 2022), die zijn opgenomen in het nieuwe Nederlandse verrekenprijsbesluit van 2022, heeft dit in toenemende mate de aandacht van belastingautoriteiten.
Let ook op financiële transacties gebaseerd op ‘reference rates’ zoals LIBOR (London Interbank Offered Rate) en EONIA (Euro Overnight Index Average). De invoering van de nieuwe financiële standaarden, zoals SONIA (Sterling Overnight Index Average voor ponden), SOFR (Secured Overnight Financing Rate voor dollars) en ESTER (Euro Short-Term Rate), en de afschaffing van LIBOR en EONIA per 1 januari 2022 in Europa hebben invloed op de toepasselijke rentepercentages en de onderliggende overeenkomsten, zowel voor externe leningen als intercompany financiering. Zorg dus dat u uw bestaande contracten en policies aanpast.
Hebt u in verband met de 30%-regeling universitair geschoolde mensen in dienst die dertig jaar zijn geworden of fulltime-werknemers die parttime zijn gaan werken? Mogelijk voldoen zij dan niet meer aan de salarisnorm, waardoor de 30%-regeling niet meer van toepassing is. De standaard salarisnorm voor 2022 is vastgesteld op 39.467 euro aan belastbaar inkomen op jaarbasis. De verlaagde salarisnorm voor 2022 bedraagt 30.001 euro op jaarbasis. In voorkomende gevallen kunt u overwegen om de 30%-vergoeding te verlagen, zowel contractueel als in de salarisadministratie, waardoor de salarisnorm nog wel wordt gehaald.
U kunt een afspraak maken met de Belastingdienst over het toepassen van de inkomstenbelastingtarieven in de salarisadministratie voor werknemers met de 30%-regeling zonder persoonlijke aftrekposten of overig inkomen. De aangifteplicht voor de inkomstenbelasting komt daarmee voor deze werknemers te vervallen. Zie meer over belastingtarieven en cijfers voor 2022/2023 onze factsheet Belastingcijfers.
Als de belastingheffing over buitenlandse werkdagen op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting is toegewezen aan het andere land, kunt u daarmee al rekening houden in de Nederlandse salarisadministratie. In dat geval kunt u de inhouding van Nederlandse loonheffing beperken tot het aan Nederland toegewezen deel van het inkomen. Dit is ook van belang voor het bepalen van de hoogte van de vrije ruimte onder de werkkostenregeling en de eventueel verschuldigde eindheffing van 80 procent. Voor deze uitsluiting van loon is het wel belangrijk dat de werknemer een overzicht bijhoudt van zijn werkdagen in en buiten Nederland.
Bij een salary split werkt een werknemer in verschillende landen. Een salary split kan formeel en materieel zijn. Bij een formele salary split is het van belang dat u voor elke afzonderlijke formele dienstbetrekking van de werknemer voldoet aan de registratie- en afdrachtverplichtingen. U bent namelijk per afzonderlijke dienstbetrekking de bijdrage Zorgverzekeringswet en de premies werknemersverzekeringen verschuldigd. Onder omstandigheden kan de verleggingsregeling binnen concernverband een oplossing bieden voor deze dubbele last. Bij een materiële salary split is er maar één formele werkgever, waardoor u de bijdrage Zorgverzekeringswet en de premies werknemersverzekeringen slechts eenmaal hoeft af te dragen.
Als u voor uw werknemers die onderworpen zijn aan buitenlandse sociale zekerheid, de buitenlandse sociale zekerheidspremies in Nederland op een juiste wijze fiscaal verwerkt, leidt dit in de meeste gevallen tot een aftrekpost op het fiscale loon.
Het Multilateraal instrument (‘MLI’) is een onderdeel van het OESO-project tegen grondslagerosie en winstverschuiving door multinationale ondernemingen (ook wel ‘BEPS-project’ genoemd). Door het MLI kunnen landen hun bilaterale belastingverdragen in één keer BEPS-proof maken. Het MLI is alleen van toepassing op een verdrag wanneer het ook voor de verdragspartner van kracht is én er geen voorbehoud is gemaakt voor het betreffende verdragsartikel. Omdat het nog regelmatig voorkomt dat Nederlandse verdragspartners het MLI bekrachtigen, kan de toepassing van hun verdrag met Nederland veranderen. Mocht u gebruik maken van belastingverdragen, dan raden wij aan met uw adviseur te bekijken of het MLI iets verandert voor uw onderneming.
‘Tax follows the business’ wil zeggen dat het businessmodel van een onderneming bepaalt hoe de transfer pricing policy (TP) moet zijn en niet andersom. Als de regels voor TP goed zijn toegepast, valt de winst daar waar de onderneming haar functies uitoefent en waar zij haar risico’s en bezittingen managet, dus waar waardecreatie plaatsvindt. Omdat ondernemingen continu in beweging zijn, is het belangrijk om voortdurend te monitoren of de geldende TP-policy’s nog wel passend zijn. Controleer daarom regelmatig welke ontwikkelingen in het bedrijf een invloed kunnen hebben op de onderlinge bijdragen van groepsmaatschappijen aan de winstgevendheid. Een aantal veel voorkomende voorbeelden van ontwikkelingen die vanuit een TP-policy perspectief moeten worden beoordeeld zijn: aan- en verkoop van bedrijfsonderdelen en integratie daarvan; digitale transformatie; transformatie van de finance functie; ontwikkeling en uitrol van IT-systemen; en bedrijfstransformatieprogramma’s.
Om het milieu te beschermen en klimaatverandering tegen te gaan worden verschillende belastingmaatregelen doorgevoerd. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de CBAM (Carbon Border Adjustment Mechanism). Dit is een extra heffing voor de import van bepaalde goederen (cement, ijzer en staal, aluminium, elektriciteit, kunstmest en naar alle waarschijnlijkheid ook polymeren en bepaalde chemicaliën). Het is de bedoeling dat de CBAM per 2026 in werking treedt, met een overgangsperiode van 2023 tot en met 2025. Tijdens deze overgangsperiode zal de extra heffing nog niet worden ingevoerd, maar moeten ondernemers wel de directe en indirecte emissies van deze goederen, per leverancier, per goed, op kwartaalbasis rapporteren. Voor ondernemingen die de hierboven genoemde goederen importeren of afnemen van een importerende leverancier kan de CBAM dus een behoorlijke financiële impact hebben. In bepaalde gevallen kunt u de impact echter verminderen door gebruik te maken van speciale douaneregelingen.
Ondernemers die goederen verzenden waar accijns over is betaald naar een afnemer in een andere EU-lidstaat, hebben vanaf 13 februari 2023 een vergunning ‘gecertificeerde afzender’ nodig. Daarnaast zal een vergunning ‘gecertificeerde geadresseerde’ nodig zijn om veraccijnsde goederen te ontvangen uit een andere EU-lidstaat. Deze vergunningplicht volgt uit de nieuwe accijnsrichtlijn. Naast deze nieuwe vergunningen regelt deze richtlijn dat de vervoersregistratie voor veraccijnsde goederen wordt toegevoegd aan het Excise Movement and Control System (EMCS) systeem De Nederlandse Douane heeft echter aangegeven dat het Nederlandse deel van het EMCS de deadline van 13 februari 2023 niet gaat halen. De Nederlandse Douane zal komen met een alternatieve oplossing.
Het is mogelijk om de inhoudingsplicht van een buitenlandse werkgever naar een Nederlandse concernvennootschap te verleggen, ook wanneer er geen sprake is van een onderlinge uitzendsituatie. Door de inhoudingsplicht te verleggen, kunt u eventuele dubbele premies voorkomen en uw administratieve lasten verlichten. Een gezamenlijk verzoek van het buitenlandse en Nederlandse concernonderdeel is wel vereist.
Organisaties die zzp’ers inhuren, hebben met de inwerkingtreding van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelatie (Wet DBA) meer verantwoordelijkheid gekregen om de arbeidsrelatie met de zzp’er te beoordelen. Vanwege de onduidelijkheid over de Wet DBA is de handhaving hiervan verder opgeschort. Momenteel vindt er slechts beperkt handhaving plaats in het geval van zogenaamde kwaadwillendheid of wanneer aanwijzingen niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd. Uiterlijk per 1 januari 2025, maar zo mogelijk eerder, wordt dit handhavingsmoratorium afgeschaft. Daarnaast volgt onder andere meer duidelijkheid in de loop van 2022 over het begrip ‘gezag’.
Wij adviseren u om na te gaan of u de vergoedingen en verstrekkingen die u in 2022 aan uw werknemers hebt gegeven, correct hebt verwerkt en waar gewenst hebt aangewezen als eindheffingsbestanddelen voor de werkkostenregeling. Na afloop van het jaar kunt u niet alsnog vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen. Deze controle is ook een goede gelegenheid om te inventariseren of u voor het komende kalenderjaar rekening moet houden met extra werkkosten. Voor 2023 is de vrije ruimte van de werkkostenregeling over de eerste 400.000 euro van de loonsom eenmalig verhoogd naar 3 procent. Boven de grens van 400.000 euro van de loonsom is 1,18 procent van toepassing.
Als de door u aangewezen vergoedingen en verstrekkingen het werkkostenbudget voor 2022 overschrijden, bent u over de overschrijding 80 procent eindheffing verschuldigd. De aangifte loonheffingen over februari 2023 is de laatste aangifte waarin u deze heffing kunt aangeven. Als u eindheffing moet afdragen, dan kan dit aanleiding zijn voor het wijzigen van arbeidsvoorwaarden of regelingen om een overschrijding van het budget voor 2023 te voorkomen of te beperken.
Door het structurele thuiswerken heeft de regering per 1 januari 2022 een gerichte vrijstelling voor thuiswerkkosten geïntroduceerd. Vanaf 1 januari 2022 kunt u als werkgever uw werknemers tegemoet komen in de extra kosten van thuiswerken door een vrijgestelde vergoeding van maximaal 2 euro per thuisgewerkte dag toe te kennen (2022; dit bedrag gaat in 2023 omhoog naar 2,13 euro). U kunt echter niet én een reiskostenvergoeding én een thuiswerkvergoeding voor dezelfde gewerkte dag belastingvrij toekennen. Lees voor verdere uitleg onze eerder gepubliceerde artikelen ‘Belastingplan 2022: Gerichte vrijstelling voor thuiswerkkosten’ en ‘Indexatie onbelaste thuiswerkkostenvergoeding’.
Een goede controle kan in de praktijk een premiebesparing opleveren. Als u als werkgever geen eigenrisicodrager voor de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en de Ziektewet bent, dan ontvangt u rond deze periode uw beschikking gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) van de Belastingdienst met uw premiepercentage voor de Whk. Gelet op de relatief korte bezwaartermijn is het raadzaam om deze beschikking zo snel mogelijk te controleren. Door pro-forma bezwaar te maken en de instroomlijst bij de Belastingdienst op te vragen, verlengt u de bezwaartermijn en verkrijgt u extra inzicht om een goede controle uit te voeren.
Loonkostenvoordeel (LKV) is een tegemoetkoming voor werkgevers die oudere of arbeidsgehandicapte werknemers in dienst nemen. U kunt in uw aangifte loonheffingen te kennen geven voor welke werknemers u recht meent te hebben op een tegemoetkoming. Het LKV ontvangt u pas na afloop van het kalenderjaar als eenmalige uitkering. Voor alle groepen LKV moet u in het bezit zijn van een doelgroepverklaring, die u uiterlijk drie maanden na een indiensttreding of herplaatsing moet hebben aangevraagd.
Het bruto wettelijk minimumloon bedraagt per 1 januari 2023: 1.934,40 euro per maand, 446,40 euro per week en 89,28 euro per dag. Het is belangrijk na te gaan of u hieraan voldoet.
De transitievergoeding (ontslagvergoeding) bedraagt 1/3 maandsalaris per gewerkt dienstjaar, en naar rato voor het overige gedeelte van het dienstverband of als het dienstverband korter dan een jaar heeft geduurd. In 2022 is de hoogte van de transitievergoeding maximaal 86.000 euro bruto of één jaarsalaris bruto (als het salaris van de werknemer hoger is dan 86.000 euro bruto).
Wereldwijd wordt steeds meer aandacht besteed aan de maatschappelijke en duurzame verantwoordelijkheden die organisaties moeten naleven. Dit is ondergebracht in de ESG-principes: Environment (‘E’), Social (‘S’) en Governance (‘G’), met een toenemende nadruk op de sociale pijler. Recente drijvende krachten zijn de sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie en de groeiende belangstelling voor gelijkheid en sociale inclusie. Hierna volgen enkele voorbeelden van ESG-principes die zich laten vertalen in nieuwe wetgeving.
De Wet zorgplicht kinderarbeid verplicht elke onderneming die aan Nederlandse eindgebruikers goederen verkoopt of diensten levert om met gepaste zorgvuldigheid (‘due diligence’) te handelen. Hiermee moet een ondernemer proberen te voorkomen dat goederen en/of diensten met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen. Overtreding van het niet doen van gedegen onderzoek kan leiden tot administratieve boetes die oplopen tot 870.000 euro of 10 procent van de jaaromzet. De beoogde inwerkingtredingsdatum is vooralsnog onbekend.
Vanaf januari 2022 geldt voor de raad van commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen een ingroeiquotum om ervoor te zorgen dat de verhouding tussen mannen en vrouwen meer in evenwicht is. De samenstelling van de raad van commissarissen is evenwichtig als de raad voor ten minste een derde uit mannen en voor ten minste een derde uit vrouwen bestaat. Het ingroeiquotum houdt in dat de benoeming van personen, van wie de benoeming niet leidt tot een evenwichtigere samenstelling van de raad van commissarissen, nietig is.
Voor grote ondernemingen geldt de verplichting om passende en ambitieuze doelstellingen te formuleren in de vorm van een streefcijferregeling. Van grote ondernemingen is sprake als de jaarrekening twee jaar achter elkaar voldoet aan minimaal twee van de volgende kenmerken: een balanstotaal groter dan 20 miljoen euro, een netto-omzet groter dan 40 miljoen euro en een gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar van 250 of meer. De verplichte streefcijferregeling is om een evenwichtigere verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in het bestuur, de raad van commissarissen en de subtop (d.w.z. het leidinggevend niveau) te realiseren. Deze ondernemingen moeten een plan opstellen over de wijze waarop de onderneming de doelstellingen zal verwezenlijken. Ze moeten deze doelstellingen opnemen in het bestuursverslag en jaarlijks binnen tien maanden na afloop van het boekjaar rapporteren aan de Sociaal-Economische Raad. Dit betekent dat grote ondernemingen voor het eerst in 2023 moeten rapporteren over de streefcijfers en resultaten over het boekjaar 2022.
In 2022 is de Wet op de ondernemingsraden aangepast. De termijnen voor het krijgen van actief en passief kiesrecht worden verkort tot drie maanden. De wetswijziging flexibele arbeidskrachten geeft uitzendkrachten sneller zeggenschap bij de inlener. Uitzendkrachten worden na vijftien maanden gerekend tot werkzame personen in de onderneming. Hierdoor bouwen uitzendkrachten na vijftien maanden medezeggenschapsrechten op en hebben ze na achttien maanden passief en actief kiesrecht bij de inlener. Omdat uitzendkrachten sneller tot de in de onderneming werkzame personen behoren, zal de grens van vijftig werknemers sneller bereikt worden. Deze grens bepaalt wanneer de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad gaat gelden.
Op 1 augustus 2022 is de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in werking getreden. Dit leidt, onder andere, tot de volgende wijzigingen:
Werknemers hebben recht om tot het achtste levensjaar van het kind 26 weken onbetaald ouderschapsverlof op te nemen. Sinds 2 augustus 2022 krijgen werknemers die ouderschapsverlof op willen nemen de eerste negen weken een uitkering van het UWV. Deze uitkering geldt in het eerste levensjaar van het kind en bedraagt 70 procent van het dagloon van de werknemer, gemaximeerd op 70 procent van het maximumdagloon (232,90 euro per dag, per 1 juli 2022). De werknemer moet minimaal twee maanden voor het ingaan van het verlof een schriftelijk verzoek indienen bij de werkgever. De werkgever mag het verzoek in principe niet weigeren.
Op 5 juli 2022 heeft de Tweede Kamer het initiatiefwetsvoorstel Werken waar je wilt aangenomen. Deze wet geeft werknemers het recht om een verzoek in te dienen om meer thuis of op kantoor te werken. De werknemer moet bij de verzochte arbeidsplaats een ‘gedegen motivering’ aanvoeren. De werkgever moet dit verzoek vervolgens overwegen, waarbij alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken. Hij kan het verzoek alleen afwijzen als hij 'naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid' een andere afweging maakt. Zo wordt het overleg tussen werkgever en werknemer gestimuleerd en moet per situatie bekeken worden wat redelijk is. Er is geen sprake van een absoluut recht op thuiswerken. De Eerste Kamer moet nog met het wetsvoorstel instemmen voordat de wet in werking kan treden. Naar verwachting zal de wet in de loop van 2023 in werking treden.
Voor de toepassing van de heffingskortingen in de loonaangifte moet u rekening houden met het onderscheid tussen fiscale inwoners en niet-inwoners van Nederland. Er zijn drie aparte loonbelastingtabellen gekoppeld aan de volgende drie groepen werknemers: (1) inwoners van Nederland; (2) niet-inwoners uit een EU-lidstaat of EER-land, Zwitserland of de BES-eilanden; en (3) niet-inwoners uit een ander land. Inwoners van Nederland hebben recht op het belastingdeel van alle heffingskortingen. De tweede categorie heeft alleen recht op het belastingdeel van de arbeidskorting. De laatste groep heeft geen recht op het belastingdeel van de loonheffingskorting. Om de juiste tabel te kunnen toepassen, moet u weten van welk land uw (buitenlandse) werknemers fiscaal inwoner zijn. Let op: mocht u werknemers in dienst hebben uit het VK dan is onder andere de startdatum van de dienstbetrekking (31 december 2020 en daarvoor) van belang om te bepalen of u de EU-loonbelastingtabel moet toepassen of niet.
Per 2020 is er een fiscale regeling voor het ter beschikking stellen van een fiets. Als een fiets ook voor privédoeleinden aan een werknemer ter beschikking wordt gesteld, geldt vanaf 2020 een bijtelling. Zodra een werknemer de fiets voor woon-werkverkeer gebruikt, wordt ook uitgegaan van privégebruik van de fiets en is de bijtelling van toepassing. De bijtelling bedraagt zeven procent van de oorspronkelijke nieuwwaarde van de fiets. Voor bijvoorbeeld een elektrische fiets van 3.000 euro geldt een jaarlijkse bijtelling van 210 euro. Uitgaande van een tarief van 36,93 procent leidt dat tot een belastingheffing van 77,55 euro per jaar ofwel minder dan 7 euro per maand voor de werknemer. De bijtelling geldt alleen bij terbeschikkingstelling van een fiets. Als de fiets eigendom wordt van de werknemer, gelden andere regels. In dat geval gaat de gehele waarde van de fiets ten koste van het werkkostenbudget. Dit vindt vaak plaats op basis van een cafetariaregeling. Zie meer over belastingtarieven en cijfers voor 2022/ 2023 onze factsheet Belastingcijfers.
De kans is groot dat u (een deel van) de btw die in aftrek is gebracht voor de kosten van goederen en diensten die uw personeel in privé heeft gebruikt, moet corrigeren. Hiervoor bestaan verschillende mechanismen, waarbij het zogeheten Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA) het belangrijkste is. Voor de uitgaven voor de ondernemer zelf geldt een ander correctiemechanisme. Aan het eind van ieder jaar moet u de btw-correctie voor het privégebruik berekenen en in de laatste btw-aangifte van dat jaar verwerken.
Bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel kunt u onder voorwaarden een herinvesteringsreserve vormen. De herinvesteringsreserve kunt u in het jaar van vervreemding of in de daaropvolgende drie jaren in mindering brengen op een kwalificerende herinvestering. Een van de voorwaarden is dat ten tijde van het vormen en ten behoeve van het aanhouden van een herinvesteringsreserve een vervangingsvoornemen aanwezig is. Wij adviseren om het vervangingsvoornemen voor het einde van het jaar schriftelijk vast te leggen.
Bij aan- of verkoop van vastgoed met een optie voor btw-belaste levering moet de koper schriftelijk verklaren dat hij ten minste 90 procent btw-aftrekgerechtigd is (90%-norm). Als de koper dit pand in de periode die zowel het boekjaar van levering als het daaropvolgende boekjaar omvat, toch niet voor 90 procent voor belaste activiteiten gebruikt, moet hij dit binnen vier weken na het boekjaar schriftelijk aan de verkoper en de Belastingdienst melden. Deze melding kan bij de verkoper leiden tot correctie van eerder in aftrek gebrachte btw. We raden verkopers aan om een verhaalsclausule voor deze btw-schade in de verkoopovereenkomst op te nemen.
Ook bij doorlevering van vastgoed met een optie voor btw-belaste levering waarvoor bij de voorafgaande levering is geopteerd, is een 90%-verklaring van de koper nodig als die vorige levering korter dan twee boekjaren geleden heeft plaatsgevonden. Hiervoor is de termijn uiterlijk vier weken na de doorlevering, dus niet na afloop van het boekjaar. Vindt de doorlevering bijvoorbeeld op 2 december 2022 plaats, dan moet de verklaring binnen vier weken, dus uiterlijk op 30 december 2022, afgegeven worden.
Voor vastgoed dat btw-belast wordt verhuurd, moet de huurder in het eerste jaar een verklaring verstrekken aan de verhuurder en de Belastingdienst dat hij voldoet aan deze 90%-norm. De huurder die aan het einde van een boekjaar niet meer blijkt te voldoen aan de 90%-norm, moet binnen vier weken na afloop van het boekjaar een verklaring naar de verhuurder en de Belastingdienst sturen. Een ‘negatieve’ verklaring over boekjaar 2022 moet dus uiterlijk 28 januari 2023 worden verstrekt.
Onder de werkkostenregeling behoren alle vrije vergoedingen en verstrekkingen, dus ook de 30%-vergoeding, in beginsel tot het eindheffingsloon en dus tot het fiscale loon. Dat betekent dat u pensioen kunt opbouwen voor uw werknemers over het bedrag van de 30%-regeling, zonder dat hiervoor moet worden voldaan aan aanvullende voorwaarden.
De bijtellingspercentages voor leaseauto’s zijn van toepassing vanaf het jaar dat de auto op naam is gezet in het kentekenregister en blijven (maximaal) vijf jaar van toepassing. De bijtellingspercentages zijn als volgt:
2022 |
2023 |
|
|---|---|---|
Reguliere leaseauto’s |
22% |
22% |
Nulemissieauto’s |
12% (tot € 35.000) |
16% (tot € 30.000) |
Het bijtellingspercentage voor emissieloze (elektrische) auto’s blijft in 2023 16 procent. Per 1 januari 2023 wordt het drempelbedrag verlaagd naar 30.000 euro, waardoor voor de cataloguswaarde boven de 30.000 euro het bijtellingspercentage van 22 procent geldt.
U moet over het privégebruik van de aan uw personeel beschikbaar gestelde auto van de zaak btw betalen. Dit kan bijvoorbeeld door 2,7 procent van de cataloguswaarde van de auto, inclusief btw en bpm, op aangifte te voldoen. In bepaalde situaties kunnen afwijkende regels gelden, bijvoorbeeld als de auto ouder is dan vijf jaar of de gebruiker een sluitende kilometeradministratie bijhoudt.
Een gift of een erfenis die een algemeen nut beogende instelling (anbi), een sociaal belang behartigende instelling (sbbi) of een steunstichting sbbi (een stichting die uitsluitend is opgericht om geld in te zamelen voor het jubileum van een sbbi) verkrijgt, is onder voorwaarden vrijgesteld van schenk- en erfbelasting. Dit geldt ook voor een gift die een anbi zelf doet in het kader van het algemeen belang.
Giften vanuit uw bv aan een anbi en aan een steunstichting sbbi komen onder voorwaarden in aanmerking voor de giftenaftrek voor de vennootschapsbelasting. De aftrek bedraagt ten hoogste 50 procent van de winst met een maximum van 100.000 euro. Een van de voorwaarden voor aftrek van een schenking aan een anbi is dat u als aandeelhouder geen doorslaggevende zeggenschap mag hebben over de anbi als verkrijger van uw gift. Als uw bv een zakelijk belang heeft bij de betaling aan een goed doel, is er sprake van zakelijke kosten die volledig aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting, zonder plafond. Wij adviseren per geval aan de hand van de feiten en omstandigheden te beoordelen of het om zakelijke kosten of om een (niet-zakelijke) gift gaat.
U mag uw gift vanuit uw bv aan een culturele instelling vermenigvuldigen met 1,5 voor de giftenaftrek vennootschapsbelasting, met een maximum van 2.500 euro. De verhoging bedraagt maximaal 1250 euro, zodat u maximaal profiteert bij een gift van 5.000 euro.
Heeft uw geconsolideerde groepsomzet in het voorgaande boekjaar de 50 miljoen euro overschreden, dan moet u een Master File (groepsdossier) en een Local File (lokaal dossier)) opnemen in uw administratie. Dit moet plaatsvinden binnen de termijn die is gesteld voor het indienen van uw aangifte vennootschapsbelasting. Niet-nakoming van deze verplichtingen kan leiden tot een bestuurlijke boete, strafrechtelijke sancties en tot omkering van de bewijslast. Wet- en regelgeving bepalen welke informatie in de Master File en de Local File moet komen. Voor multinationale ondernemingen die bovenstaande omzeteis niet halen, geldt de (oorspronkelijke) verplichting om (vormvrije) informatie op te nemen in de administratie waarmee aangetoond kan worden dat de ondernemingen van de groep onderling at arm’s length handelen.
Als uw geconsolideerde groepsomzet in het voorgaande boekjaar meer was dan 750 miljoen euro en de moedermaatschappij van uw bedrijf in Nederland is gevestigd, dan moet u - binnen twaalf maanden na het einde van het boekjaar van de groep - een Country-by-Country rapport (CbCR) aanleveren bij de Belastingdienst. In uitzonderingsgevallen kunnen ook Nederlandse groepsmaatschappijen van multinationale groepen waarvan de uiteindelijke moedermaatschappij niet in Nederland is gevestigd, verplicht zijn het landenrapport aan te leveren. Niet-nakoming van deze verplichting kan leiden tot een bestuurlijke boete en strafrechtelijke sancties.
Als uw geconsolideerde groepsomzet in het voorgaande boekjaar meer was dan 750 miljoen euro en de moedermaatschappij van uw bedrijf niet in Nederland is gevestigd, dan moet u - binnen twaalf maanden na het einde van het boekjaar van de groep - een notificatie indienen bij de Belastingdienst met betrekking tot het Country-by-Country rapport. Door middel van deze notificatie moet u de Belastingdienst laten weten welke groepsmaatschappij het CbCR-rapport zal indienen en in welk land. Niet-nakoming van deze verplichting kan leiden tot een bestuurlijke boete en strafrechtelijke sancties.
Houd er rekening mee dat voormalige algemeen nut beogende instellingen (anbi’s) de Belastingdienst jaarlijks binnen acht maanden na het kalenderjaar uit eigen beweging moeten informeren over gedane schenkingen en het verloop van het anbi-vermogen. Als u als voormalige anbi niet, niet tijdig of niet op de voorgeschreven wijze de informatieplicht nakomt, wordt dit aangemerkt als een overtreding waarvoor een vergrijpboete kan worden opgelegd. Bij opzet of grove schuld kan de vergrijpboete oplopen tot maximaal 22.500 euro (2022). De informatieplicht geldt zolang het vermogen dat was bestemd voor het algemeen nuttige doel meer bedraagt dan 25.000 euro.
Naar verwachting publiceert de European Data Protection Board (EDPB) begin 2023 nieuwe richtlijnen over de meldplicht datalekken. In de EDPB zijn alle Europese privacytoezichthouders vertegenwoordigd. Houd deze nieuwe richtlijnen tegen uw eigen datalek-procedures aan. Onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) hebben organisaties namelijk de plicht om datalekken te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Van een datalek is sprake bij een inbreuk op de beveiliging die illegitiem of per ongeluk leidt tot vernietiging, verlies, wijziging of verstrekking van toegang tot persoonsgegevens waar dit niet de bedoeling is. Datalekken moeten worden gemeld als het lek mogelijk een impact op de betrokkenen heeft. De meldplicht datalekken omvat uitgebreide registratievereisten; u moet onder meer de verwachte gevolgen van een datalek en de genomen of te nemen corrigerende maatregelen vastleggen. Mogelijk bent u ook verplicht om het datalek te melden aan de betrokkenen van wie de persoonsgegevens zijn gelekt.
Voor het plaatsen van tracking cookies op het apparaat van een websitebezoeker is toestemming van de bezoeker nodig. Vooraf aangevinkte selectievakjes die standaard op ‘ja’ of ‘akkoord’ staan mogen niet worden gebruikt. De websitebezoeker moet een actieve handeling verrichten, bijvoorbeeld zelf het selectievakje aankruisen. Daarnaast is het gebruik van een cookiewall, waardoor websitebezoekers toegang tot een website wordt geweigerd als ze geen toestemming geven voor het plaatsen van tracking cookies, niet toegestaan. Social media platforms kunnen op uw website persoonsgegevens verzamelen van bezoekers via social media plugins (e.g. een Facebook like-knop). U bent als websitebeheerder medeverantwoordelijk hiervoor, ongeacht of u toegang hebt tot de gegevens die het platform verkrijgt. De beste aanpak is om websitebezoekers om hun toestemming te vragen voor het verwerken van hun persoonsgegevens via deze plugins. Daarnaast verrichten enkele Europese privacytoezichthouders, waaronder de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), een onderzoek naar het gebruik van Google Analytics in relatie tot de AVG en privacybescherming. De AP verwacht voor het einde van 2022 te hebben beoordeeld of het gebruik van Google Analytics is toegestaan of niet.
Bij het doorgeven van persoonsgegevens buiten de EU, verplicht de AVG organisaties om extra maatregelen te nemen voor het garanderen van de veiligheid in landen waar de privacywetgeving minder sterk is. Een manier om dit te doen is via contractuele verplichtingen tussen u en de (rechts)persoon buiten de EU naar wie de persoonsgegevens gaan. In juni 2021 heeft de Europese Commissie een nieuwe versie van de Standard Contractual Clauses (SCCs, ook wel modelcontracten) gepubliceerd. U moet de oudere versies van de SCCs vóór 28 december 2022 vervangen door deze nieuwe versie. Door de nieuwe SCCs vóór die datum te implementeren in uw overeenkomsten met derde partijen, kunt u aantonen op contractueel gebied de noodzakelijke waarborgen te hebben genomen. Daarnaast zijn er mogelijk andere (technische, juridische en organisatorische) maatregelen die u moet implementeren om de persoonsgegevens naar buiten de EU te kunnen blijven versturen.
In juli 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de EU-US Privacy Shield beslissing als basis voor doorgifte van persoonsgegevens naar de VS ongeldig verklaard in de zogenaamde Schrems II zaak. Het gebruik van het zogenaamde Privacy Shield is dus niet meer toegestaan. Als uw organisatie op dit moment gebruikmaakt van Privacy Shield, moet u hiermee stoppen en een alternatief mechanisme aanwenden om de doorgifte van persoonsgegevens te legitimeren. Dit kan via de hiervoor genoemde SCCs. Let op: als u persoonsgegevens doorgeeft naar de VS of een ander land buiten de Europese Economische Ruimte (EER) op basis van de SCCs, kunnen bovenop de SCCs aanvullende waarborgen nodig zijn. De Europese privacytoezichthouders hebben in kaart gebracht welke waarborgen mogelijk zijn. De laatste versie van deze waarborgen is hier te vinden en bevat o.a. tips voor encryptie en pseudonimisering van persoonsgegevens. De Europese Commissie en de VS hebben inmiddels overeenstemming bereikt over een nieuw kader voor gegevensbescherming voor trans-Atlantische datastromen. Het is aan te raden deze ontwikkeling in 2023 te blijven volgen als u veel en vaak persoonsgegevens deelt met organisaties in landen buiten de EER.
In het eerste kwartaal van 2024 zal de Europese Digital Services Act (DSA) in werking treden. De DSA bestaat uit regels gericht op de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van internetaanbieders, hostingbedrijven, online platformen, zoekmachines en marktplaatsen voor de activiteiten via hun diensten. De nieuwe wet biedt een beter mechanisme voor het verwijderen van illegale inhoud en beschermt de grondrechten van consumenten binnen de onlinewereld. Daarnaast biedt de DSA een duidelijk kader voor transparantie, bevordert zij innovatie, groei en concurrentie en zorgt zij voor een strenger overheidstoezicht op de grotere platforms. Ter voorbereiding op de inwerkingtreding is het van belang om na te gaan of en hoe uw organisatie onder de DSA wordt aangemerkt. Als dit het geval is, moet u uw bedrijfsprocessen, aansprakelijkheidsbepalingen, algemene voorwaarden voor gebruik van uw onlinediensten op de nieuwe rechten en verplichtingen inrichten.
In 2024 zal de Europese verordening inzake kunstmatige intelligentie (AI-verordening) in werking treden. Daarin worden de verschillende AI-systemen systemen in vier risicocategorieën onderverdeeld. Systemen die onder een hoger risiconiveau vallen, moeten aan meer waarborgen en verplichtingen voldoen. De AI-verordening creëert veel procedurele en inhoudelijke eisen voor iedereen die betrokken is bij (risicovolle) AI-systemen. Voor kleine(re) ondernemingen kunnen de gevolgen onevenredig zwaar zijn door de aanzienlijke hoeveelheid vereisten en de bijbehorende nalevingskosten tot wel 160.000 euro. Start als organisatie op tijd met het aanpassingsproces en houd bij toekomstige bedrijfsbeslissingen rekening met de aankomende AI-verordening. Investeer in het ethisch gebruik van gegevens en privacy. Breng het bestaan en gebruik van AI-systemen in uw organisatie en mogelijke ontwikkelingen die u in de komende jaren wilt doorvoeren in kaart. Breid rollen uit om de verantwoordelijkheid van de AI-systemen te dragen. Naleving vereist het bewustzijn van juridisch, technisch en operationeel personeel.
Class action op het gebied van privacywetgeving is een snel groeiend juridisch middel om organisaties aansprakelijk te stellen voor privacyschendingen. Bij ‘class action’-rechtszaken bundelen veel gedupeerden met dezelfde schade zich samen om één zaak aan te spannen. Dit middel wordt in juridische procedures binnen het consumentenrecht al enige tijd toegepast. Hoewel privacy class action relatief nieuw is in Nederland, ontwikkelt het zich snel en de aantallen zijn sinds 2015 wereldwijd sterk gestegen. Daarnaast is het beginnen van een class action rechtszaak binnen Nederland vergemakkelijkt door de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). Publieke en private partijen lopen hierdoor, naast sancties van de Autoriteit Persoonsgegevens, het risico om door een groep individuen aansprakelijk te worden gesteld. Dit risico wordt verhoogd door het groot economisch belang voor consumenten: in ‘privacy class action’-rechtszaken worden regelmatig miljoenen euro’s geëist.
Er zijn nieuwe regels op komst voor de berekening van boetes voor bedrijven bij overtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Deze nieuwe regels zijn opgesteld door de European Data Protection Board (EDPB). In de EDPB zijn alle Europese privacytoezichthouders vertegenwoordigd. Op dit moment heeft elke privacytoezichthouder in de EU nog eigen regels voor het vaststellen van boetes. Door de berekening van boetes binnen de EU in de toekomst gelijk te trekken, vindt de berekening van de boetes in het ene land op dezelfde manier plaats als in het andere. Door de nieuwe regels krijgt de omvang van een bedrijf een grote rol in de bepaling van de hoogte van de boete, worden de boetes ingedeeld in drie categorieën aan de hand van de ernst van de overtreding en wordt er gebruik gemaakt van een bandbreedte van boetebedragen voor de verschillende soorten overtredingen. De nieuwe regels gelden alleen voor bedrijven en worden naar verwachting in de loop van 2023 definitief.
De jaarrekening van een bv moet binnen vijf maanden na het einde van het boekjaar zijn opgemaakt. De aandeelhouders kunnen deze termijn verlengen met vijf maanden. De tijdelijke voorziening uit de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid is inmiddels vervallen. Hierdoor kan het bestuur de termijn voor het opstellen van de jaarrekening niet meer zelfstandig verlengen. De uiterste publicatietermijn is twaalf maanden na het einde van het boekjaar. Maar voor een bv waarvan alle aandeelhouders ook bestuurders zijn, is het extra oppassen. Voor dergelijke bv's geldt het moment van ondertekening door alle bestuurders tevens als het moment van vaststelling van de jaarrekening. Daarmee wordt de deponeringstermijn verkort naar tien maanden. In de statuten van de bv kan ervoor worden gekozen om hiervan af te wijken. Deponering moet plaatsvinden binnen acht dagen na vaststelling van de jaarrekening.
Alle privépersonen die meer dan 25 procent (in)direct eigendom of zeggenschap hebben in een juridische entiteit, zoals een vennootschap of stichting, kwalificeren als ultimate beneficial owner (UBO) en moeten worden opgenomen in een openbaar register. Dit register wordt beheerd door de Kamer(s) van Koophandel (KvK). De persoonsgegevens die daarbij openbaar worden zijn de naam van de UBO, geboortemaand en -jaar, nationaliteit, woonstaat en aard en omvang van het economisch belang. Deze registratieplicht is in Nederland in werking getreden op 27 september 2020. De op die datum bestaande entiteiten hadden tot 27 maart 2022 de tijd om hun UBO’s te registreren, maar door achterstanden bij de KvK is de invoering van het UBO-register nu uitgesteld tot 1 januari 2023. Belangrijk is daarbij echter dat deze nieuwe deadline alleen geldt voor entiteiten die zich al geregistreerd hebben bij de KvK. Entiteiten die zich nog niet hebben geregistreerd kunnen wel degelijk een boete verwachten. Nieuw opgerichte entiteiten moeten hun UBO’s ook meteen bij de oprichting registreren. Doen zij dit niet, dan ontvangen ze geen handelsregisternummer en kan de inschrijving bij de KvK niet worden voltooid. Het is aan te raden om zo spoedig mogelijk zorg te dragen voor registratie van de UBO’s bij de KvK om boetes te voorkomen.
Op 1 juli 2021 is de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen in werking getreden. De regels voor het bestuur en toezicht bij de vereniging, stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij in het Burgerlijk Wetboek sluiten sindsdien aan bij die voor de nv en de bv. Bij stichtingen gelden nieuwe regels, onder meer voor de besluitvorming bij tegenstrijdig belang, bestuurdersaansprakelijkheid en de bevoegdheden van de rechtbank. Verder is het meervoudig stemrecht beperkt: een bestuurder of commissaris kan niet meer stemmen uitoefenen dan alle andere bestuurders respectievelijk commissarissen tezamen. Een statutenwijziging door deze nieuwe regels is overigens niet meteen verplicht omdat voor enkele bepalingen een overgangsregeling in het leven is geroepen. Maar met het oog op de overgangsregeling is het voor zowel private als semi-publieke rechtspersonen raadzaam om de statuten te updaten zodat deze aansluiten bij de recent gewijzigde wet- en regelgeving. Zo kunt u voorkomen dat er verwarring ontstaat doordat statutaire bepalingen (op termijn) niet meer gelden.
Sinds 1 augustus 2021 moet het volgens de Europese richtlijn 2019/1151 mogelijk zijn om digitaal een bv op te richten. Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft daarbij gebruik van de uitstelmogelijkheid die de Europese richtlijn biedt om de implementatietermijn met 1 jaar te verlengen. In april 2022 is het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn bij de Tweede Kamer ingediend en is in tegenstelling tot het voorontwerp alleen van toepassing op EU-onderdanen. De digitale oprichting blijft verder in overwegende mate dezelfde als de fysieke oprichting. Het belangrijkste verschil is dat de oprichters niet meer in persoon hoeven langs te gaan bij de notaris. De procedure voor de oprichting van een bv vindt dan plaats via een centraal digitaal platform onder leiding van de notaris.
Op 9 maart 2021 is door het ministerie van Economische Zaken en Klimaat een ‘Aanzet voor een wettelijke regeling voor een besloten vennootschap met maatschappelijk doel (BVm)’ ter internetconsultatie aangeboden. Het consultatiedocument schetst de manier waarop de wetgever de erkenning en daarmee betere herkenning van maatschappelijke ondernemingen wil vergroten. Beoogd is een aparte wet voor de BVm in het leven te roepen (de BVm-wet) in plaats van de huidige regels voor de bv in het Burgerlijk Wetboek te wijzigen. Dat betekent dat met de introductie van de BVm geen nieuwe rechtspersoon wordt geïntroduceerd. Op basis van het consultatiedocument blijft de BVm als reguliere bv kwalificeren. De BVm moet daarom onverminderd aan alle voorschriften voor bv’s blijven voldoen. Een aan een bv toebehorende maatschappelijke onderneming mag de toevoeging “BVm” of “B.V.m” in haar naam voeren als aan bepaalde eisen wordt voldaan. Dit brengt de maatschappelijke onderneming beter voor het voetlicht bij opdrachtgevers, financiers, afnemers en andere stakeholders. De internetconsultatie is afgerond, waardoor het nu wachten is op een definitief wetsvoorstel. Het is nog steeds onduidelijk wanneer dit zal verschijnen.
Tijdens de coronacrisis bood de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de mogelijkheid tot het elektronisch stemmen en vergaderen. Bevatten de statuten géén bepaling over elektronisch stemmen, dan was het bestuur op grond van deze tijdelijke wet COVID-19 bevoegd om te bepalen dat het stemrecht kan worden uitgeoefend door middel van een elektronisch communicatiemiddel. Tijdens de coronacrisis was het dus niet nodig om de statuten hierop aan te passen, maar inmiddels is de Tijdelijke wet COVID-19 vervallen en is elektronisch vergaderen alleen mogelijk indien de statuten daarin voorzien. Het is dus aan te raden om de statuten hierop te controleren. Ondertussen werkt de regering aan een wetsvoorstel digitaal vergaderen om elektronisch vergaderen en stemmen permanent mogelijk te maken.
Voor spontane aangiften aanslagbelastingen (zoals vennootschapsbelasting) gelden dezelfde wettelijke correctie- en sanctiebevoegdheden als voor aangiften die volgen op een vooraf verzonden of uitgereikte uitnodiging daartoe. Bij een spontane aangifte wordt niet vooraf een uitnodiging verstuurd. Daarnaast wordt de aanslag- respectievelijk navorderingstermijn met zes maanden verlengd als binnen zes maanden voor het einde van die termijn een verzoek om uitnodiging of een spontane aangifte is gedaan.
Voor het verkrijgen of behouden van de status van een algemeen nut beogende instelling is onder meer van belang dat de statuten van uw instelling altijd voldoen aan de actuele wettelijke criteria. Per 1 januari 2021 stelt de wet andere eisen aan de formulering van de liquidatiebepaling in de statuten. Anbi’s die hun statuten wijzigen, moeten hiermee rekening houden bij een eerstvolgende statutenwijziging. De Belastingdienst beoordeelt de statuten van anbi’s namelijk zeer kritisch. Houd er verder rekening mee dat u voldoet aan de elektronische publicatieplicht die voor anbi’s geldt. Per 1 januari 2021 moeten anbi’s hiervoor gebruikmaken van een standaardformulier. Deze zijn beschikbaar via de website van de Belastingdienst. Uw anbi moet ze ingevuld publiceren op internet. Daarbij dient de financiële verantwoording telkens binnen zes maanden na afloop van het boekjaar te worden geactualiseerd middels hetzelfde standaardformulier.