Verhuurd pand zonder eigen personeel geen v.i. voor btw

09/06/21

De zaak Titanium Ltd, C-931/19, 3 juni 2021, betrof een op Jersey gevestigde eigenaar (Titanium Ltd.) van een onroerend goed in Oostenrijk, waarbij het beheer van het onroerend goed in handen was gegeven van een Oostenrijkse vastgoedbeheerder die ondersteunende en beheerstaken uitvoerde. 

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) oordeelt dat Titanium Ltd. in Oostenrijk niet over een vaste inrichting beschikte door het loutere bezit en de verhuur van dat onroerend goed. 

Van belang is dat Titanium Ltd. niet over eigen personeel in Oostenrijk beschikt maar slechts bepaalde taken en bevoegdheden had uitbesteed aan de vastgoedbeheerder, waarbij Titanium zelf de bevoegdheid behield fundamentele beslissingen te nemen (bijvoorbeeld om huurovereenkomsten aan te gaan of te beëindigen, of om te investeren en herstellingen uit te voeren). De Oostenrijkse vastgoedbeheerder maakte voor zijn activiteiten gebruik van zijn eigen kantoorruimte en technisch materieel, en opereerde dus niet vanuit het pand van Titanium. 

De zaak Titanium Ltd. bevestigt dat het hebben van lokaal personeel één van de vereisten is om voor de btw te kunnen spreken van een vaste inrichting; enige betrokkenheid van personeel is dus noodzakelijk.

 

Achtergrond

Voor de toepassing van de btw geldt in het algemeen dat sprake is van een vaste inrichting bij een voldoende mate van duurzaamheid en een geschikte structuur - wat personeel en technische middelen betreft - om zelfstandig diensten te kunnen verrichten. 

Ook in eerdere arresten oordeelde het HvJ EU reeds dat eigen personeel een vereiste was voor het hebben van een vaste inrichting. Daar staat tegenover dat het HvJ EU bijvoorbeeld ook heeft geoordeeld dat een dochtervennootschap een vaste inrichting van de moedermaatschappij kan zijn (HvJ EU Dong Yang Electronics, C-547/18). Dat riep vragen op over de invulling en noodzakelijkheid van het criterium ‘personeel en technische middelen’. In dit licht is het verhelderend dat het HvJ EU onderstreept dat ‘eigen personeel’ nog steeds een voorwaarde is voor het hebben van een vaste inrichting. Mede in het licht van het Dong Yang Electronics-arrest nemen wij daarbij aan dat niet uitsluitend wordt gedoeld op personeel dat een arbeidsovereenkomst heeft met de betrokken belastingplichtige, maar dat het criterium wat breder moet worden opgevat, als personeel waar de belastingplichtige over kan beschikken als ware hij werkgever. 

Hier kan het HvJ EU binnen afzienbare tijd meer duidelijkheid over scheppen in de lopende procedure C-333/20, Berlin Chemie A. Menarini SRL, waar de vraag naar de noodzaak van een onmiddellijke en permanente toegang tot personeel en technische middelen van de buitenlandse vennootschap via een gelieerde lokale vennootschap aan de orde is. 

Wat betekent dit voor uw organisatie?

De jurisprudentie van het Hof van Justitie is op het punt van de vereiste criteria voor het bestaan van een vaste inrichting niet uitgekristalliseerd. Bovendien leert de ervaring dat de autoriteiten in de verschillende lidstaten er nogal uiteenlopende visies op nahouden met betrekking tot het aannemen van vaste inrichtingen op hun grondgebied. 

Het is daarom van groot belang zeker te weten of een buitenlandse aanwezigheid voor de btw een vaste inrichting vormt: dit kan relevant zijn voor o.a. opname in de eventuele lokale fiscale eenheid btw, de toepassing van de ‘plaats van dienstregels’, de btw-behandeling van kostendoorbelastingen en het recht op aftrek van voorbelasting. Wij kunnen u hierbij assisteren. 

Contact

Herman van Kesteren

Herman van Kesteren

Partner, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)62 060 32 38

Simon Cornielje

Simon Cornielje

Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)65 387 92 81

Volg ons