Betaalvrijstelling definitief van de baan voor derde-dienstverleners?

25/07/18

Het HvJ EU oordeelt in het arrest in de zaak DPAS van 25 juli 2018 (C-5/17) dat de verwerking door een derde van betalingen van een patiënt aan een tandarts is belast met btw. Naar het oordeel van het HvJ EU leidt een dergelijke dienst niet tot juridische- en financiële wijzigingen, maar is deze veeleer administratief van aard.

Met dit arrest bouwt het HvJ EU voort op de ingezette lijn om de btw-vrijstelling voor betaaldiensten zeer strikt uit te leggen. Voor partijen die diensten verlenen in de stap(pen) voorafgaand aan de betaling of overmaking lijkt de deur tot de btw-vrijstelling hiermee dicht te gaan. De weg tot de vrijstelling lijkt niet definitief afgesloten indien de derde dienstverlener aansprakelijk is voor de betalingen, maar de ruimte die het HvJ EU over laat is beperkt.
 

Achtergrond

Casus

DPAS (‘Dental Plan Administration Services’) biedt tandheelkundige zorgarrangementen aan. Het betreft feitelijk afspraken tussen tandartsen en hun patiënten over het verstrekken van tandheelkundige zorg tegen een maandelijks bedrag dat via automatische incasso wordt geïnd. DPAS zorgt voor de administratie, de financiële afwikkeling en verzekeringsaspecten van deze zorgarrangementen.

DPAS voerde de diensten in eerste instantie enkel uit voor de tandartsen, een werkwijze zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) heeft beoordeeld in een eerdere zaak - AXA UK. Het HvJ EU stelde in die zaak dat de dienstverlening in principe binnen de betaalvrijstelling zou moeten passen. Hiervoor is nodig dat de handelingen ‘kenmerkend en essentieel’ zijn voor de overgang van een geldsom en niet louter technisch of administratief van aard zijn. Het HvJ EU oordeelde desondanks dat de dienstverlening niet kan worden vrijgesteld omdat sprake is van de ‘invordering van schuldvorderingen’ dat expliciet is uitgesloten van de btw-vrijstelling.

Naar aanleiding van het arrest AXA UK heeft DPAS besloten de diensten ook (contractueel) te verlenen aan patiënten. Op deze wijze zou in de visie van DPAS een btw-vrijstelling van toepassing zijn, nu DPAS niet voor de tandartsen een schuld invordert maar zich in opdracht van de patiënten bezighoudt met het overmaken van gelden.

Prejudiciële vragen aan HvJ EU

De vragen die het Britse Upper Tribunal aan het HvJ voorlegde, waren in de kern de volgende:

  1. Is de dienstverlening van DPAS, die van essentieel belang is voor de overmakingen van geld van de patiënten, een van btw vrijgestelde handeling in het licht van het bepaalde in o.a. Bookit en AXA UK (ook al wordt het geld uiteindelijk door een andere partij overgemaakt)?
  2. Kan sprake zijn van het ‘innen van schuldvorderingen’ als de dienst van DPAS wordt verricht aan de patiënt? 

 

Conclusie A-G: geen vrijstelling btw

Op 21 maart 2018 concludeerde de A-G dat de diensten van DPAS administratief van aard zijn en niet de juridische en financiële wijzigingen meebrengen die kenmerkend zijn voor de overdracht van een geldsom. De btw-vrijstelling is dan niet van toepassing.

Het is in de visie van de A-G niet relevant dat de diensten formeel gezien door DPAS worden verleend aan de schuldenaar (de patiënt) en niet aan de schuldeiser van de betaling (de tandarts). Kijkend naar de economische realiteit c.q. de aard van de dienstverlening meent de A-G dat nog steeds sprake is van inning van schuldvorderingen.

Oordeel HvJ EU: geen vrijstelling btw

Het HvJ EU komt, net als de A-G, tot het oordeel dat DPAS niet de juridische en financiële wijzigingen teweegbrengt die kenmerkend zijn voor een overdracht van een geldsom.

DPAS verzoekt slechts de betrokken financiële instellingen tot overschrijving van bedragen: enerzijds verzoekt DPAS de financiële instelling van de patiënt een geldsom van de bankrekening van de patiënt naar die van DPAS over te schrijven, en anderzijds verzoekt DPAS haar eigen financiële instelling om dat bedrag – na inhouding van de eigen vergoeding – naar de bankrekening van de tandarts over te schrijven. Nu de overmaking steeds wordt voltooid door de financiële instellingen, zijn de handelingen van DPAS volgens het HvJ EU van administratieve aard. 

De handelingen van DPAS zijn volgens het HvJ EU vergelijkbaar met de verwerking van een kaartbetaling zoals in de zaak Bookit. Het HvJ vindt het voor dat oordeel van belang dat DPAS niet aansprakelijk is voor bijvoorbeeld geweigerde automatische incassobetalingen.

Wat betekent dit voor u?

De grens tussen van btw vrijgestelde ‘kenmerkende en essentiële’ betalingshandelingen en met btw belaste ‘technische en administratieve’ handelingen is met dit arrest verder ingekleurd. Voor dienstverleners in stappen voorafgaand aan de betaling of overmaking door de financiële instelling wordt de btw-vrijstelling steeds beperkter uitgelegd door het HvJ. Zo is in de zaken NEC en Bookit, en eerder ook in Nordea/SWIFT, vastgesteld dat het uitwisselen van betalingsinformatie geen ‘kenmerkende’ functie betreft waarmee de juridische en financiële verhoudingen wijzigen. Met het oordeel in de zaak DPAS is ook het aan financiële instellingen verzoeken om overschrijvingen uit te voeren, van toepassing van de vrijstelling uitgesloten.

Het zal nog moeten blijken of het toch ook voor andere partijen dan de financiële instelling die de betaling of overmaking voltooit, mogelijk is om de btw-vrijstelling toe te passen. Gelet op de fiscale neutraliteit dient toepassing van de vrijstelling in elk geval niet enkel aan financiële instellingen voorbehouden te zijn. Het HvJ lijkt deze deur met name nog op een kier te laten wanneer de derde-dienstverlener aansprakelijk is voor de betalingen of overmakingen.

Zowel betaaldienstverleners als partijen die dergelijke diensten inkopen dienen rekening te houden met de uitwerking van dit arrest. Met het oog op PSD2 is dit arrest ook relevant voor nieuwe betaaldienstverleners om hun btw-positie te bepalen.
 

Contact

Edwin van Kasteren

Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 093 42 58

Volg ons