De inzet van hernieuwbare energie is een van de belangrijkste stappen om decarbonisatiedoelen te realiseren. Hernieuwbare energie kan echter onvoorspelbaar zijn – bijvoorbeeld, wolken kunnen de zon blokkeren of de wind kan wegvallen. Daardoor zijn energievoorziening en -prijzen minder stabiel en dus moeilijker te beheersen voor bedrijven. Zogenoemde ‘virtual power purchase agreements’ (VPPA’s) kunnen grote voordelen opleveren voor bedrijven, maar alleen als bedrijven de nuances van risicobeheer van commodities, en van de hieraan gerelateerde verslaggeving en waardering begrijpen en die ook kunnen beoordelen.
Veel bedrijven zijn bezig om hun ecologische voetafdruk te verkleinen en kiezen daarbij vaak voor ‘groene’ of ‘duurzame’ elektriciteit. Er zijn verschillende manieren waarop een bedrijf kan aantonen dat het gebruik maakt van duurzame elektriciteit, die ook gecombineerd kunnen worden:
Het verschil tussen een PPA-contract en een VPPA-contract wordt geïllustreerd met behulp van onderstaande figuren. Zoals te zien is, komt er bij een VPPA-contract geen fysieke levering van energie via een energienetwerk aan de afnemer van het VPPA-contract aan te pas.
Hoewel organisaties doorgaans alle drie de bovengenoemde methoden volgen om aan te tonen dat ze groene energie gebruiken, gebruiken ze steeds vaker VPPA’s om hun doelstellingen voor het gebruik van hernieuwbare energie en een verminderde uitstoot van broeikasgassen te realiseren. Deze populariteit is te danken aan het feit dat het bij een VPPA niet uitmaakt of de afnemer en de producent van de hernieuwbare energie zich al dan niet op hetzelfde elektriciteitsnet bevinden.
Maar een VPPA-regeling is vaak ook een ingewikkelde methode om aan hernieuwbare energie te komen, vanwege een aantal issues op het gebied van risicobeheer, verslaggeving en waardering.
Vanuit verslaggevingsperspectief zal een bedrijf eerst moeten beoordelen of het contract een PPA- of een VPPA-contract is. Vanwege het unieke karakter van de elektriciteitsmarkt en het gebrek aan economische opslagmogelijkheden, is het soms moeilijk om te bepalen of een contract betrekking heeft op de PPA of op een VPPA. Het is belangrijk om de aard van de overeenkomst te begrijpen omdat de uiteindelijke verwerking in de jaarrekening vaak afhangt van de aard van de overeenkomst. In het vervolg van dit artikel gaan we verder in op het VPPA-contract.
Veel VPPA’s zijn ‘gemengde PPA’s’, omdat de entiteit ‘fysieke’ certificaten voor hernieuwbare energie (GOV’s) koopt (dat wil zeggen, zij verkrijgt de daadwerkelijke certificaten die zij kan doorverkopen of intrekken) en de ‘elektriciteit’ financieel wordt afgerekend zonder levering.
Een VPPA-contract moet worden beoordeeld om te bepalen of het contract zou moeten leiden tot consolidatie (subsidiary), verwerking als geassocieerde deelneming (associate) of als joint venture. Als dit niet aan de orde is, zal geëvalueerd moeten worden of het contract zou moeten leiden tot lease-accounting. In een standaard VPPA-contract, waarbij alleen GOV’s worden aangekocht en er een regeling is voor het prijsverschil tussen een vaste en variabele prijs, zijn deze verwerkingsmethoden als dochter, associate, joint venture of lease normaal gesproken niet van toepassing.
Het host contract betreft de aankoop van een niet-financieel item: de GOV’s. Wanneer deze GOV’s eenvoudig zijn om te zetten in contanten, of als het host contract op andere wijze netto afrekenbaar is, moet worden geëvalueerd of het contract in aanmerking komt voor de ‘voor eigen gebruik’-vrijstelling in IFRS 9 ‘Financial instruments’. Om in aanmerking te komen voor die vrijstelling, moet een contract voor de aankoop of verkoop van een niet-financieel item – in dit geval GOV’s - worden aangegaan en voortgezet met het doel om die GOV’s te ontvangen of te leveren, in overeenstemming met de verwachte aankoop of verkoop, of met de gebruikseisen van het bedrijf.
In het algemeen geldt dat als het bedrijf de GOV’s koopt om ze te in te trekken, het host contract waarschijnlijk kwalificeert als een contract ‘voor eigen gebruik’ onder IFRS 9. Als het bedrijf echter handelt in GOV’s (dus GOV’s koopt om ze op korte termijn door te verkopen of om contracten netto af te rekenen), dan wordt het GOV host contract waarschijnlijk niet gezien als een contract ‘voor eigen gebruik’ onder IFRS 9, maar als een derivaat.
Zodra is vastgesteld dat het host contract niet wordt verwerkt als een derivaat (als het dus niet netto afrekenbaar is, of als het toch netto afrekenbaar is maar kwalificeert als ‘voor eigen gebruik’), moet de prijsformule voor de aankoop van de GOV’s worden geëvalueerd om te bepalen of die formule een in het contract besloten derivaat bevat die afgesplitst moet worden.
Sommige contracten die niet onder IFRS 9 vallen, kunnen prijsclausules bevatten die de cashflows van het contract wijzigen. Bij het beoordelen van het criterium ‘nauw verwant’ is het noodzakelijk om vast te stellen of de onderliggende waarde in een prijsaanpassingsfunctie gerelateerd is aan de kosten of de reële waarde van de verkochte of gekochte goederen of diensten.
Hoewel in dit geval het bedrijf alleen GOV’s en geen elektriciteit ontvangt onder het VPPA-contract, is de prijsformule gebaseerd op de blootstelling aan stroomprijzen. Een niet nauw in een contract besloten derivaat, namelijk een swap van variabele naar vaste elektriciteitstarieven, wordt daarom afgesplitst en gewaardeerd tegen de reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst-of-verliesrekening (fair value through profit or loss).
Het in het contract besloten derivaat is niet nauw verwant. Dit komt doordat als een bedrijf GOV’s zou kopen zonder enige koppeling aan elektriciteitsprijzen, dus op een stand-alone basis, het contract niet zou worden blootgesteld aan de schommelingen van de elektriciteitsprijzen.
Een in het contract besloten derivaat dat van een contract is afgesplitst, kan in aanmerking komen voor hedge-accounting. Wanneer een in een contract besloten elektriciteitsswap losgekoppeld wordt van het ‘voor eigen gebruik’-contract, dan kan het host contract mogelijk gebruikt worden als een hedge-instrument voor kasstroomhedging. Bij dergelijke contracten zijn er echter vaak factoren die de effectiviteit van de hedge kunnen verminderen. Deze factoren omvatten verschillen in locatie en timingverschillen.
Bovendien kunnen alleen ‘zeer waarschijnlijke’ aankopen van fysieke elektriciteit worden aangemerkt als het afgedekte item. Als er een verschil is tussen de verwachte (de als ‘zeer waarschijnlijk’ beschouwde) hoeveelheid elektriciteit die het bedrijf van plan is te kopen voor operationele doeleinden en de hoeveelheid die nodig is om te voldoen aan de voorwaarden van het in het contract besloten derivaat (die variabel kunnen zijn, bijvoorbeeld windproductie), dan kunnen er dus problemen ontstaan met de effectiviteit van de hedge. De rekenmethode voor de ‘waarschijnlijkheid’ moet zorgvuldig worden overwogen en moet redelijk zijn in relatie tot het prijsmechanisme van elektriciteit.
In bepaalde situaties kunnen de factoren die de effectiviteit van een hedge beïnvloeden, zo aanzienlijk zijn dat de hedge niet voldoet aan de criteria voor hedge-accounting of niet langer kan worden aangemerkt als hedge. Wanneer de productiefaciliteit van de verkoper van de VPPA zich bijvoorbeeld bevindt in Noorwegen, terwijl de werkelijke aankopen van spotstroom door de koper plaatsvinden in Nederland, kunnen deze prijzen mogelijk geen voldoende economische relatie hebben.
Als een bedrijf besluit om een hybride contract in zijn geheel te waarderen tegen de reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst-of-verliesrekening (FVTPL) zonder het in het contract besloten derivaat daarvan te scheiden, of als het host contract voor GOV’s niet voldoet aan de ‘voor eigen gebruik’-criteria, dan wordt de toepassing van hedge-accounting aanzienlijk complexer. Dit komt doordat de waardering van het hybride contract op basis van FVTPL afhankelijk is van de prijzen van elektriciteit en de prijzen van GOV’s.
De algemene strategie voor risicobeheer met betrekking tot commodities moet aansluiten bij de algemene doelen voor risicobeheer van het bedrijf. De huidige strategie voor risicobeheer van een bedrijf kan bijvoorbeeld zijn om commodityprijzen voor twee jaar af te dekken, terwijl de elektriciteitsprijzen in een VPPA voor vijftien jaar zijn vastgelegd. Op deze manier zou de toewijzing onder hedge-accounting van een in het contract besloten derivaat dat gescheiden is van het VPPA-contract (namelijk als een hedge voor toekomstige elektriciteitsaankopen over vijftien jaar) niet in lijn zijn met de strategie voor risicobeheer van het bedrijf om niet verder af te dekken dan twee jaar vooruit. Zelfs als dit een economisch verantwoorde hedge zou kunnen zijn, mag dit als hedge onder hedge-accounting worden gebracht. Dit resulteert in verwerking van het in de VPPA inbgrepen derivaat op basis van FVTPL.
In de praktijk bestaat deze hedgestrategie om twee jaar vooruit af te dekken, bijvoorbeeld omdat het bedrijf elke twee jaar zijn detailhandelsprijzen voor producten kan aanpassen. Door gebruik te maken van de VPPA zijn de productiekosten die verband houden met de aankoop van elektriciteit voor vijftien jaar vast. Echter, de productiekosten gerelateerd aan de aankoop van elektriciteit voor vijftien jaar kunnen problematisch worden aangezien een daling van de energieprijzen niet leidt tot lagere productiekosten, terwijl concurrenten die de aankoopprijzen niet hebben vastgezet, hun verkoopprijzen wel kunnen verlagen. Zo’n mismatch kan aanzienlijke financiële risico’s voor het bedrijf met zich meebrengen. Daarom moet de vraag of de VPPA een economisch verantwoorde hedge is, vanuit een holistisch perspectief worden beoordeeld. En als het verantwoord is, dan moet de formele risicobeheerstrategie worden aangepast voordat hedge-accounting mogelijk is.
Een ander probleem kan zich voortdoen als het bedrijf al vaste inkoopprijzen heeft voor het stroomverbruik voor de komende twee jaar. Dit bedrijf zal geen blootstelling hebben aan de spotprijs van elektriciteit voor die jaren, die als afgedekt item voor de VPPA kan worden gebruikt.
De IASB erkent de moeilijkheden bij het verwerken van VPPA’s volgens de huidige regels. Op 18 december 2024 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) wijzigingen gepubliceerd met betrekking tot bestaande hedge-accountingvereisten. IFRS 9 vereist op dit moment dat de transactie die wordt afgedekt met een kasstroomhedge, ‘zeer waarschijnlijk’ zal plaatsvinden en schrijft daarom een aangewezen vast volume voor. De IASB heeft eisen voorgesteld voor situaties waarin een contract voor hernieuwbare elektriciteit kan worden gebruikt als hedge-instrument in het kader van kasstroomhedge-accounting van voorspelde verkopen of aankopen van elektriciteit. Volgens deze voorstellen zou een bedrijf een variabele nominale hoeveelheid mogen aanwijzen als afgedekte positie, mits aan bepaalde criteria is voldaan.
De IASB heeft ook de ‘voor eigen gebruik’-criteria in IFRS 9 gewijzigd. Dit deel is vooral nuttig voor kopers van fysieke PPA-contracten. De wijzigingen zijn momenteel (per maart 2025) nog niet overgenomen door de EU.
VPPA-regelingen worden steeds populairder als methode voor bedrijven om hun doelstellingen voor decarbonisatie te bereiken. Voordat bedrijven een VPPA aangaan, is het van belang dat zij de complicaties die hierbij komen kijken, zorgvuldig overwegen. Een goed samenspel tussen de afdeling inkoop, duurzaamheid, financiën, financiële verslaggeving en treasury is van cruciaal belang om VPPA-regelingen te begrijpen en de algehele impact ervan te bepalen.