Navigeren door de verslaggevingsregels in tijden van stijgende inflatie

De uitdagingen waarmee organisaties worden geconfronteerd als gevolg van stijgende inflatie kunnen een grote invloed hebben op hun bedrijfsvoering en dus ook op de jaarrekening.

Recente macro-economische en geopolitieke gebeurtenissen, waaronder inflatie, stijgende rentetarieven en energieprijzen, problemen met de toeleveringsketen, marktvolatiliteit en aanhoudende geopolitieke conflicten, hebben wereldwijd geleid tot aanzienlijke economische onzekerheid. Zo steeg de inflatie in Nederland naar 14,3 procent in oktober 2022. Veel organisaties zullen direct of indirect te maken krijgen met de gevolgen van deze ontwikkelingen, bijvoorbeeld doordat zij niet meer kunnen voldoen aan de verwachtingen van stakeholders met betrekking tot financiële resultaten of problemen krijgen met hun financiële levensvatbaarheid. Ook zullen de historische bedrijfs- en financiële modellen moeten worden bijgesteld, omdat die historische gegevens nu een minder betrouwbare bron zijn geworden als het gaat om het voorspellen van toekomstige resultaten. 

Sommige effecten lijken voor de hand liggend, zoals verhogingen van disconteringsvoeten die worden gebruikt om de tijdswaarde van geld weer te geven, en aanpassingen van kasstromen in waarderingen om rekening te houden met het effect van algemene inflatie.

Er zijn echter ook indirecte effecten die van invloed kunnen zijn op de jaarrekening, bijvoorbeeld:

  • de voorspelling van specifieke prijsstijgingen en eventuele beperkingen in de mate waarin die prijsstijgingen kunnen worden doorberekend aan klanten;
  • veranderingen in het gedrag van klanten, bijvoorbeeld overstappen op goedkopere goederen of het verminderen van de consumptie; en
  • de kans dat de organisatie, haar klanten, leveranciers of andere tegenpartijen in financiële moeilijkheden raken.

Organisaties zullen in hun jaarverslaggeving rekening moeten houden met deze ontwikkelingen, bijvoorbeeld door de in tabel 1 genoemde maatregelen.

In dit artikel wordt ingegaan op enkele belangrijke verslaggevingsonderwerpen die het meest worden beïnvloed door de stijgende inflatie. 

Tabel 1. Mogelijke maatregelen ten aanzien van de jaarverslaggeving
De inschatting van materialiteit opnieuw beoordelen, aangezien voorheen immateriële posten materieel kunnen worden. Rekening houden met een breder scala van mogelijke uitkomsten bij significante beoordelingen en schattingen over toekomstige kasstromen. Vaker de bij de jaarverslaggeving in aanmerking genomen feiten en omstandigheden heroverwegen. Minder op historische trendinformatie steunen of deze aanpassen bij het doen van voorspellingen Aanvullende toelichtingen verstrekken over de huidige (en toekomstige) impact van stijgende inflatie en rentetarieven op de activiteiten van de organisatie.

Gevolgen van stijgende inflatie voor de algemene grondbeginselen

Er zijn enkele algemene grondbeginselen die betrekking hebben op de jaarrekening en geraakt kunnen worden door de huidige economische omstandigheden. Een aantal hiervan wordt hieronder toegelicht.

Beoordeling van de continuïteit

Het management moet voor elke verslaggevingsperiode beoordelen of de organisatie in staat is haar continuïteit te handhaven. Stijgende inflatie en rentetarieven kunnen rechtstreeks van invloed zijn op de continuïteitsveronderstelling, bijvoorbeeld wanneer ze een aanzienlijk negatief effect hebben op:

  • klantgedrag en verkoopvolumes;
  • operationele marges, omdat hogere kosten niet kunnen worden doorberekend aan klanten;
  • de vervangingskosten van belangrijke operationele activa; en/of
  • financieringsmogelijkheden.

Ook gebeurtenissen na balansdatum die ertoe leiden dat een organisatie niet langer aan de continuïteitsveronderstelling voldoet, moeten in de jaarrekening worden verwerkt.

Onderscheid kortlopend/langlopend

Als de financiële positie van een organisatie verslechtert als gevolg van de stijgende inflatie en rentetarieven, is het mogelijk dat de organisatie niet langer in staat is om aan convenanten te voldoen en/of haar schulden af ​​te lossen. Als er geen formele waiver is, dan vereist het niet voldoen aan convenanten doorgaans een herclassificatie van een schuld/verplichting van langlopend naar kortlopend. 

Aanvullende toelichtingen

Organisaties moeten hun materiële grondslagen, schattingsonzekerheden en belangrijke oordelen toelichten. In het licht van de stijgende inflatie kan het nodig zijn om te heroverwegen of aanvullende informatie nodig is. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • Toelichtingen die gebruikers inzicht geven in de toekomstige kasstroompositie van een organisatie met uitstaande leningen, zoals:
    • de afspraken die zijn gemaakt in verband met bankconvenanten;
    • of het waarschijnlijk is dat de organisatie de bankconvenanten zal schenden; en
    • de visie van het management op het niveau van de schulden en hoe de mogelijke niet-naleving van bankconvenanten voorkomen kan worden.
  • Toelichtingen over de verwachte vervangingskosten van belangrijke operationele activa waarvan de vervangingswaarde aanzienlijk hoger is dan de eerdere aanschafkosten. Dit geeft een gebruiker van de jaarrekening inzicht in de verwachte impact op toekomstige kasstromen en winsten/verliezen als gevolg van respectievelijk hogere aanschafkosten en afschrijvingen. Deze informatie kan ook van bijzonder belang zijn voor gebruikers als de vervangingswaarde hoger is dan het bedrag dat eerder door het management was begroot en dit van invloed is op het vermogen van de organisatie om andere geplande investeringen te realiseren.

Bredere informatieverschaffing

Stakeholders zullen geïnteresseerd zijn in de impact van stijgende inflatie en eventueel genomen corrigerende maatregelen. Aan sommige van deze behoeftes kan beter worden voldaan door het verstrekken van informatie buiten de jaarrekening, via het directieverslag. Denk bijvoorbeeld aan trendanalyses, verkoop- en margevergelijkingen en prognoses van toekomstige verkopen en/of marges.

De gevolgen van stijgende inflatie en rentetarieven op verschillende posten van de balans en resultatenrekening

De belangrijkste posten die worden geraakt door stijgende inflatie en rentetarieven

  • Levensduur van activa
  • Risico op wanbetaling door debiteuren
  • Omzetverantwoording
  • Verlieslatende contracten
  • Voorraadwaardering
  • Waardering van vorderingen
  • Bijzondere waardeverminderingen
  • Voorzieningen
  • Financiële instrumenten
  • Toelichtingen

Stijgende inflatie en rentetarieven kunnen een brede invloed hebben op organisaties. Denk bijvoorbeeld aan:

  • de verwachte levensduur van een actief op basis van de waarschijnlijkheid van uitoefening van vooruitbetalings- of verlengingsopties;
  • het risico of de waarschijnlijkheid van wanbetaling en veranderingen in de betalingspatronen van debiteuren, waardoor de uitstaande saldi hoger blijven; en
  • daling van de reële waarde van een niet-financieel actief dat als onderpand is gegeven.

Elk van deze omstandigheden kan een impact hebben op de (verwerking in de) jaarrekening. Hierna worden een aantal veelvoorkomende belangrijke aandachtspunten uiteengezet.

Voor de omzetverantwoording is het van belang dat een klant de intentie en het vermogen heeft om te betalen voor de geleverde goederen en diensten. Onder de gewijzigde economische omstandigheden en/of naar aanleiding van veranderingen in het klantgedrag kan het noodzakelijk zijn om dit opnieuw te beoordelen.

Als de kosten voor het nakomen van de prestatieverplichtingen hoger zijn dan de verwachte economische voordelen, wordt een contract verlieslatend. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een inflatiecorrectie op de geleverde diensten of producten niet mogelijk is, terwijl de kosten wel stijgen. Ook de managementinschattingen van voorzieningen die al zijn opgenomen voor verlieslatende contracten moeten opnieuw worden beoordeeld, rekening houdend met de meest recente marktinformatie. 

De stijgende inflatie en kosten kunnen ook een significant effect hebben op voorraadwaardering. Zo is de boekwaarde van de voorraad mogelijk niet meer realiseerbaar als de geschatte kosten van voltooiing of verkoop aanzienlijk zijn gestegen als gevolg van de stijgende inflatie. Als de kostprijs van een product hoger wordt dan de verkoopprijs, zal dit resulteren in een afschrijving naar de nettorealiseerbare waarde (NRV). Bij het schatten van de NRV moet het management mogelijk beoordelen in hoeverre de kosten van stijgende inflatie aan klanten kunnen worden doorberekend. Deze beoordeling kan uitdagend zijn bij een gebrek aan historische data over het vermogen van de organisatie om inflatiestijgingen door te berekenen.

Naast de prijsstelling van producten en de productiekosten kan ook het productievolume veranderen als het gedrag van klanten verandert. Deze factoren kunnen invloed hebben op de kasstromen, wat weer kan leiden tot een indicatie voor een bijzondere waardevermindering. Een andere indicator voor een bijzondere waardevermindering is stijgende marktrentes of andere marktrentabiliteitseisen ten aanzien van investeringen die in de afgelopen periode zijn gestegen. Deze beïnvloeden namelijk de disconteringsvoet en daarmee in belangrijke mate de realiseerbare waarde.

Zijn er, specifiek voor IFRS, tussentijds indicaties van waardevermindering voor goodwill en/of immateriële activa met een onbepaalde levensduur, dan geldt dat een tussentijdse test op bijzondere waardevermindering nodig is.

Voorzieningen worden gewaardeerd tegen de beste schatting van de uitgaven die nodig zijn om de verplichtingen op balansdatum af te wikkelen. Als gevolg van stijgende kosten en inflatie kan dit bedrag hoger zijn dan eerder werd verwacht. Dit speelt bijvoorbeeld bij herstelkosten, aangezien deze voorzieningen doorgaans langlopend zijn.

Daarnaast worden voorzieningen tegen contante waarde gewaardeerd wanneer het effect van verdiscontering materieel is. Stijgende rentetarieven kunnen betekenen dat er meer voorzieningen moeten worden verdisconteerd, aangezien het effect van verdiscontering waarschijnlijk materieel zal zijn. 

Impact van stijgende inflatie en rentetarieven op financiële instrumenten

Vereenvoudigde methodes ‘expected credit loss model’

Organisaties kunnen in hun verslaggeving het verwachtekredietverliezenmodel (‘expected credit loss’-model) toepassen (onder IFRS of onder Dutch GAAP bij gebruikmaking van de mogelijkheid om IFRS 9 toe te passen). Sommige organisaties hebben in het verleden al enige operationele vereenvoudigingen toegepast om verwachte kredietverliezen te berekenen, waarvan de vereenvoudigde methode (simplified approach) het meest relevant is voor bijvoorbeeld debiteuren. Bij de vereenvoudigde methode wordt er altijd een kredietvoorziening voor de gehele looptijd geboekt en hoeft er dus niet gekeken te worden of er sprake is van een significante toename van het kredietrisico. In veel gevallen zijn deze vereenvoudigingen ontwikkeld en getest onder gunstige economische omstandigheden. Marktvolatiliteit en onzekerheid als gevolg van stijgende inflatie en rentetarieven kunnen ertoe leiden dat deze vereenvoudigingen niet langer passend zijn, waardoor de vereenvoudigde methode niet langer toegepast kan worden.

Organisaties die een matrix gebruiken, moeten mogelijk aanvullende stratificatie toepassen, bijvoorbeeld voor sectoren die op verschillende manieren worden beïnvloed door inflatie en rentetarieven. Bovendien kan het zijn dat historische verliespercentages verder moeten worden aangepast aan de nieuwe verwachtingen. Vooral als de historische gegevens die zijn gebruikt bij de bepaling van de verliespercentages afkomstig zijn uit een periode van lage inflatie, zijn deze vaak niet representatief voor de huidige economische omstandigheden.

‘Expected credit loss’-model

Als organisaties een ‘expected credit loss’-model (ECL) toepassen waarbij verliezen worden geboekt op basis van verwachte (‘expected’) verliezen, worden financiële activa (tenzij het vereenvoudigde model wordt toegepast) op basis van hun kredietrisico geclassificeerd als 'stadium 1', 'stadium 2' of 'stadium 3'. Stadium 1 betreft financiële instrumenten waarvan het kredietrisico niet significant is gewijzigd ten opzichte van de waardering op de uitgiftedatum, of instrumenten met een laag kredietrisico op de rapporteringsdatum. Wanneer het kredietrisico wél significant is gewijzigd, valt het instrument in stadium 2 en moeten de toekomstige kredietverliezen voor de gehele looptijd geboekt worden (‘lifetime expected credit loss’). Stadium 3 geldt voor financiële instrumenten waarvoor een objectieve aanwijzing voor een bijzondere waardevermindering (‘impairment’) bestaat. De vereisten voor te verwachten kredietverliezen verschillen voor elk stadium.

In geval van stijgende inflatie en rentetarieven, kunnen activa die eerst als stadium 1 werden beschouwd, veranderen in stadium 2 of zelfs stadium 3, wat betekent dat een organisatie de verwachte kredietverliezen over de volledige looptijd moet meten, en die kunnen aanzienlijk hoger zijn dan een expected credit loss over twaalf maanden zoals berekend in stadium 1.

Veranderingen in ‘expected credit loss’-berekening

Het voorspellen van toekomstige omstandigheden is altijd subjectief, maar stijgende inflatie en rentetarieven maken het nog lastiger. Organisaties kunnen minder vertrouwen op historische informatie als indicator voor toekomstige omstandigheden, of moeten de historische informatie aanpassen.

Een organisatie kan verwachte kredietverliezen op collectieve basis meten. In de huidige economische omgeving moet de organisatie opnieuw beoordelen of de groeperingen of het niveau waarop zij de te verwachten kredietverliezen berekent, geschikt zijn, of dat zij groepen financiële instrumenten verder moet onderverdelen om steeds meer verschillende kredietrisico's weer te geven.

Variabele rente

Organisaties met leningen met een variabele rente hebben een verhoogd liquiditeitsrisico omdat hun rentepercentages onmiddellijk stijgen maar hun inkomsten zich niet zo snel aanpassen aan de nieuwe rentetarieven. De weerbaarheid van deze organisaties tegen renteschokken kan variëren afhankelijk van de weerbaarheid van de sector waarin de organisatie actief is en of (en voor hoe lang) de organisatie haar blootstelling aan variabele rente heeft afgedekt.

Verstrekkers van dergelijke leningen moeten bij hun beoordeling of er een significante toename van het kredietrisico is mogelijk nieuwe factoren in overweging nemen, die in een omgeving met lage rentetarieven niet als materieel werden beschouwd.

Vaste rente

Voor vastrentende instrumenten kan de impact minder direct zijn. Het herfinancieringsrisico voor een organisatie kan echter zijn toegenomen. Neem bijvoorbeeld een organisatie met een vastrentend contract dat over een jaar afloopt, die bij aflossing niet langer kan voldoen aan de minimum rentedekkingsvereisten van de kredietverstrekkers. Zo kan de organisatie moeilijkheden ondervinden bij het herfinancieren van schulden, en dit kan leiden tot een verhoogde 'probability of default' als de organisatie van plan was om de hoofdsom terug te betalen via herfinanciering op de vervaldag van de lening. Een dergelijk herfinancieringsrisico kan zelfs hoger zijn voor instrumenten met een kortere looptijd, omdat de organisatie minder mogelijkheden heeft om haar inkomsten aan te passen aan de hogere inflatie.

Overige overwegingen

Tarieven onder de marktrente

Stijgingen van de rentetarieven kunnen ertoe leiden dat er meer transacties met verbonden partijen of intragroepstransacties worden uitgevoerd tegen tarieven die lager zijn dan die van de markt. Die tarieven zijn dan dus niet meer marktconform. De tarieven die lager zijn dan de huidige marktrente zullen een impact hebben op de reële waarde van dergelijke instrumenten; voor instrumenten die niet gewaardeerd worden tegen reële waarde met waardeveranderingen via winst of verlies, kan het bedrag van de verwachte kredietverliezen ook worden beïnvloed. Bovendien kunnen er meer toelichtingen nodig zijn voor die instrumenten die niet tegen reële waarde worden gewaardeerd.

De effecten van veranderingen in wisselkoersen

Om praktische redenen kan een organisatie voor de omrekening van bedragen in de winst-en-verliesrekening een gemiddelde koers gebruiken die de werkelijke koers op de transactiedatum benadert. Veranderingen in inflatie en rentetarieven kunnen echter leiden tot een grotere volatiliteit van wisselkoersen. Dit betekent dat een gemiddelde koers mogelijk niet langer kan worden beschouwd als een geschikte benadering van de werkelijke koers en daarom mogelijk niet meer bruikbaar is.

Conclusie

In het huidige economische klimaat is het voor de meeste organisaties geen ‘business as usual’. De stijgende inflatie en rente vragen om een andere aanpak en daarmee ook om nieuwe afwegingen en oordelen bij het opstellen van de jaarrekening.

Dit artikel heeft alleen een aantal veelvoorkomende belangrijke aandachtspunten uiteengezet. Voor een diepgaandere uiteenzetting van de impact van stijgende inflatie op IFRS-jaarrekeningen verwijzen we naar de Engelstalige PwC-publicatie ‘ Navigating IFRS Accounting Standards in periods of rising inflation and interes rates’. Een groot gedeelte uit deze publicatie is ook relevant voor jaarrekeningen die op basis van de Nederlandse verslaggevingsregels worden opgesteld.

Mocht u nog vragen hebben naar aanleiding van dit artikel, neemt u dan contact op met uw eigen PwC-accountant. 

Contact us

Katja van der Kuij

Partner, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)62 035 07 12

Nina van der Reijden

Senior Manager, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)62 368 18 55

Volg ons