Wij hanteren een model waarbij de prestatie van een (ontwikkelende) bouwonderneming wordt gemeten op grond van twee indicatoren: de financiële performance en de financiële soliditeit.
Deze indicatoren geven inzicht in de mate waarin de onderneming rendement oplevert, én de mate waarin de onderneming een financiële buffer heeft opgebouwd om de contract-, project- en uitvoeringsrisico’s te bestrijden. De berekende ratio’s zijn gebaseerd op de door de ondernemingen gepubliceerde jaarverslagen.
Het rendement op het gemiddeld werkzaam vermogen wordt bepaald door de vergoeding (bedrijfsresultaat + rentebaten na vennootschapsbelasting eventueel verhoogd met resultaat deelnemingen) uit te drukken in een percentage van het gemiddeld werkzaam vermogen (exclusief non recourse-leningen en projectfinancieringen).
Met andere woorden: het rendement van al het vermogen dat beschikbaar is voor de onderneming en op grond daarvan een vergoeding verlangt. De non recourse-leningen en projectfinancieringen worden hierbij niet meegenomen in het werkzaam vermogen aangezien de bijbehorende financieringslasten rechtstreeks op de projecten drukken.
Het rendement op het gemiddeld eigen vermogen wordt bepaald door het nettoresultaat uit te drukken in een percentage van het gemiddeld eigen vermogen.
Het nettoresultaat in procenten van de omzet is binnen de sector een belangrijke rendement indicator. Veel bouwbedrijven hanteren dit kengetal als KPI in het formuleren van (middellange) termijndoelstellingen. De meeste bouwers hebben het rendement op hun omzet weten te verbeteren, al blijft de groei beperkt wanneer je de resultaten afzet tegen de gunstige marktfactoren. In deze performance meting ligt het rendement bij veel bouwers in 2019 nog steeds onder de 3 procent met vier uitschieters daarboven.
Het garantievermogen van de onderneming wordt in belangrijke mate bepaald door het gevoerde financieringsbeleid. Dit betekent, dat de leencapaciteit van de onderneming in meer of mindere mate kan zijn benut. Het model houdt rekening met de benutte leencapaciteit van de onderneming en wel door de rentedragende schulden (exclusief non recourse-leningen; projectfinancieringen en achtergestelde leningen) te plaatsen tegenover de gerealiseerde EBITDA.
Hoe lager de benutte leencapaciteit is, hoe beter de performance. De best mogelijke score is 0,10. In ons model is de score gemaximaliseerd op 10,00. Voor enkele bedrijven is er geen leencapaciteit weergegeven. Deze ondernemingen hebben een negatief EBITDA. Dat leidt tot een negatieve score, wat voor een leencapaciteit niet kan.
Het garantievermogen in procenten van het balanstotaal is een belangrijke solvabiliteitsindicator. Het garantievermogen wordt hierbij bepaald door het eigen vermogen te verhogen met eventuele achtergestelde leningen. Het garantie vermogen blijft relatief gezien constant, op een aantal positieve uitschieters na. Voor de bouw wordt solvabiliteitspercentage van 25 à 30 procent als een ondergrens gezien om toekomstige tegenslagen op te vangen.
De orderportefeuille van de helft van de bouwbedrijven in deze benchmark is afgelopen jaar toegenomen. Vanuit de macro-economische analyse is dat te verklaren. Er liggen grote uitdagingen door het verbeteren en onderhouden van de infrastructuur, door de duurzaamheids doelstellingen, de behoefte aan betaalbare woningen. De bouwbedrijven weten dat om te zetten in mooie projecten voor de komende jaren.
Op basis van een vergelijking van het afgelopen jaar met dit jaar lijkt de impact van de stikstof crisis op de orderportefeuille van bouwers beperkt. Wel kan de covid-19 pandemie grote invloed hebben op de orderportefeuille. Een groot aantal bouwprojecten kan hierdoor vertraging oplopen of in het ergste geval zelfs stil komen te liggen.
De liquiditeit geeft aan in welke mate de onderneming in staat is om kasstromen uit operaties te genereren. Deze is berekend aan de hand van de operationele kasstroom als percentage van de netto-omzet. Veel van de grote bouwers in Nederland bleken het afgelopen jaar maar beperkt of niet in staat de liquiditeitspositie te verbeteren.
Beperkte liquiditeit in combinatie met projecten die stil komen te liggen door de covid-19 pandemie kan ertoe leiden dat de kans op financiële problemen groter wordt. Beter werkkapitaal management door onder andere afspraken te maken met crediteuren en debiteuren en het realiseren van inkoopvoordelen zijn belangrijke aandachtsgebieden voor de komende jaren.