Grondslagverbreding belastingheffing lucratief belang

16/09/25

In het Belastingplan 2026 heeft het kabinet voorgesteld dat de lucratiefbelangregeling wordt aangepast. Private-equitymanagers en investeerders in participatieregelingen met een zogenoemd lucratief belang investering gaan over de inkomsten meer inkomstenbelasting betalen. Per 1 januari 2026 wordt de grondslag voor het middellijk gehouden lucratief belang inkomen verhoogd met een multiplier. Hiermee wordt beoogd de belastingdruk op een middellijk gehouden lucratief belang aan te laten sluiten bij het tarief in box 3 (36%). 

Achtergrond: wat is de lucratiefbelangregeling?

De lucratiefbelangregeling bestaat sinds 2009 en ziet op het belasten van inkomsten die managers (waaronder bestuurders en werknemers) behalen uit investeringen met potentieel hoge rendementen die onderdeel zijn van hun beloningsstructuur. Deze lucratief belang investeringen worden geacht een beloning te zijn voor de verrichte werkzaamheden van deze managers. Het inkomen uit een lucratief belang heeft daarmee een hybride karakter, enerzijds is het een vermogenswinst, anderzijds is er een koppeling met beloning voor de verrichte werkzaamheden. Dit speelt vooral bij private-equityfondsen en managementparticipatieregelingen, waarbij de managers in staat worden gesteld te investeren in een aandeel van de winst dat een relatief hoog rendement kan opleveren in verhouding tot hun geïnvesteerde kapitaal.   

In principe worden de lucratief belang voordelen als resultaat uit overige werkzaamheden in box 1 belast (tegen het progressieve tarief tot 49,5%). De huidige wet biedt echter een specifieke mogelijkheid om (onder voorwaarden) deze voordelen in box 2 (aanmerkelijk belang) te belasten tegen een maximaal tarief van 31% in 2025. Dit is de zogenoemde aanmerkelijk belang variant van het lucratief belang.

De voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze aanmerkelijk belang variant:

  • De manager moet het lucratief belang middellijk houden via een houdstervennootschap, waarin de manager een aanmerkelijk belang houdt. 

  • Er geldt een doorstootverplichting: minstens 95% van de voordelen uit het lucratief belang moet in hetzelfde jaar worden uitgekeerd aan de manager in privé. Voldoet men daaraan, dan wordt het voordeel niet in box 1 belast, maar volledig in box 2 als dividend/aanmerkelijk belang inkomen. Wanneer er geen doorstoot plaatsvindt, valt het inkomen in box 1.

Er is de afgelopen jaren groeiende politieke aandacht ontstaan voor het nominale verschil in inkomstenbelastingtarief: 31% in box 2 versus 49,5% in box 1. Vanuit het oogpunt van het hybride karakter van het lucratief belang, ontstond de roep om de lucratieve belangen zwaarder te belasten.

Aanpassing: hogere box 2-grondslag via multiplier

Onder het voorstel in het Belastingplan blijft het huidige systeem bestaan en blijven de voordelen uit lucratief belang in principe belast in box 1 (tegen maximaal 49,5%), en kunnen onder bovengenoemde voorwaarden nog steeds belast zijn in box 2 in plaats van box 1. Echter, per 2026 komt er een vermenigvuldigingsfactor op het box 2-inkomen uit een middellijk gehouden lucratief belang. Hierbij blijft de huidige regeling bestaan, inclusief de voorwaarden voor het middellijk houden van het lucratief belang en de 95% doorstootverplichting, maar wordt de effectieve belastingdruk in box 2 verhoogd. De heffingsgrondslag in deze situaties wordt verhoogd met een multiplier van 36/31 (op basis van de belastingtarieven in 2025). Vanaf 2026 komt de regeling dan in feite neer op een verhoging van de effectieve belastingdruk van 24,5% naar 28,45% voor de eerste tariefschijf in box 2 en op een verhoging van 31% naar 36% voor de tweede tariefschijf in box 2. 

 

Voorbeeld: Bij een voordeel uit lucratief belang van 100.000 euro, wordt niet 100.000 euro maar 116.129 euro (te weten 100.000 vermenigvuldigd met 36 gedeeld door 31) belast tegen het box 2-tarief (24,5% over de eerste 67.804 euro en 31% over het resterende deel). Dit voorstel treedt in werking op 1 januari 2026, zonder overgangsregeling. Uit de toelichting blijkt dat er geen uitzondering wordt gemaakt voor bestaande fondsen of belangen. Alle uitkeringen vanaf 2026 die onder de regeling vallen, zullen dus tegen het hogere effectieve tarief worden belast, ongeacht wanneer het belang is toegekend. Tevens is deze aanpassing geen relevante wetswijziging die kwalificeert als een beëindigingsgrond voor gesloten vaststellingsovereenkomsten.

Wat betekent dit voor jou/ jouw onderneming?

Voor betrokkenen in de private-equitysector, met name fondsmanagers en meewerkende investeerders, heeft de voorgestelde wijziging van de lucratiefbelangregeling vanaf 2026 de volgende praktische gevolgen en aandachtspunten:

  • Hogere belastingdruk op je rendement: 
    De netto-opbrengst uit lucratief belang zal afnemen, omdat bij realisatie extra belasting over dit voordeel moet worden afgedragen.

  • Waar mogelijk, herzie je timing: 
    Voordelen die je nog in 2025 geniet, vallen onder het huidige maximale box 2-tarief van 31%. Door een verkoop of dividenduitkering uit de lucratief belanginvestering nog dit jaar te realiseren, profiteer je van het lagere tarief en voorkom je de extra heffing van de nieuwe maatregel. Uiteraard moeten zulke beslissingen wel passen bij de economische realiteit en de afspraken met mede-investeerders.

  • Bekijk alternatieve beloningsvormen: 
    Bij nieuwe of bestaande participatieplannen of bonusstructuren is het raadzaam om alternatieven te verkennen die buiten de lucratiefbelangregeling vallen. Een vaak genoemd alternatief zijn Stock Appreciation Rights (SAR’s) of andere soorten bonussen in cash of aandelen, eventueel naast een co-investering die wordt belast in box 2 of box 3. Het voordeel van SAR’s is dat de waardeontwikkeling van de onderliggende aandelen voor de ontvanger weliswaar als inkomen belast zal worden tegen een progressief tarief tot 49,5% in 2025, maar voor de werkgever of vennootschap zijn dergelijke uitkeringen (onder voorwaarden) doorgaans aftrekbaar voor de vennootschapsbelasting. Dit in tegenstelling tot een lucratief belang, waarbij de kosten doorgaans niet aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting. Daarnaast is ook geen investering door de participant vereist. Per saldo kan een alternatieve structuur daarmee efficiënter uitpakken. Dit dient op individueel niveau beoordeeld te worden. 

     

    Vervolgproces 
    De Tweede en Eerste Kamer moeten nog stemmen over het Pakket Belastingplan 2026, hierna is het wetsvoorstel pas definitief. Wij blijven de verdere ontwikkelingen volgen. 

Contact us

Céline Buys

Céline Buys

Partner, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 048 49 55

Frank van Oirschot

Frank van Oirschot

Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)65 111 38 73

Paul de Winter

Paul de Winter

Partner, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)65 018 20 10

Volg ons