09/07/25
Op 7 juli 2025 diende minister Van Hijum het definitieve wetsvoorstel ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ (VBAR) bij de Tweede Kamer in. In vergelijking met eerdere conceptversies bevat de huidige tekst enkele wijzigingen. Het wetsvoorstel maakt deel uit van een breder pakket maatregelen om de balans tussen werknemers en zelfstandigen op de arbeidsmarkt te verbeteren, waaronder het gelijktrekken van fiscale en sociale zekerheidsaspecten en handhaving op schijnzelfstandigheid.
Op basis van dit definitieve wetsvoorstel is het belangrijk om de contracten die je met opdrachtnemers (zzp'ers) hebt, kritisch te evalueren. De beoordeling van arbeidsrelaties kan veranderen als deze wet in werking treedt. Het is van belang om je tijdig voor te bereiden op de invoering van de Wet VBAR, gepland per 1 juli 2026. Hierdoor waarborg je dat zowel opdrachtgever als opdrachtnemers duidelijkheid hebben over hun positie en de implicaties van de nieuwe wetgeving.
Ook willen wij nogmaals wijzen op de afloop van het handhavingsmoratorium sinds 1 januari 2025.Vanaf die datum handhaaft de Belastingdienst weer volledig op schijnzelfstandigheid na een moratorium van meerdere jaren. Voor gedetailleerde informatie hierover verwijzen wij naar ons eerder Belastingnieuws artikel.
De Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR) moet het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen verduidelijken, schijnzelfstandigheid verminderen en relevante jurisprudentie wettelijk verankeren. Na het eerste conceptwetsvoorstel zijn er, mede door het Uber-arrest en advies van de Raad van State, aanpassingen in het wetsvoorstel doorgevoerd. De geplande inwerkingtreding is verschoven van 1 januari naar 1 juli 2026.
Om deze deadline te halen, moet het wetsvoorstel nog door zowel de Tweede als de Eerste Kamer worden aangenomen. Er is ook een ander conceptwetsvoorstel, de Zelfstandigenwet, ingediend door VVD, D66, CDA en SGP. Dat conceptwetsvoorstel lijkt op dit moment echter geen steun van de meerderheid van de kamers te hebben.
Het definitieve wetsvoorstel VBAR (Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden), dat op 7 juli 2025 aan de Tweede Kamer is gepresenteerd, verduidelijkt wanneer er sprake is van werkzaamheden ‘in dienst van’ een ander. Het wetsvoorstel wil hiermee duidelijkheid geven over de rechtspositie van werkenden en schijnzelfstandigheid tegengaan door onder andere een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst te introduceren.
De definitie van een arbeidsovereenkomst is dwingend recht. Voldoet men aan de eisen van arbeid, loon en gezag, gedurende een zekere tijd, dan is sprake van een arbeidsovereenkomst. Deze dwingendrechtelijke bepaling blijft behouden. Het wetsvoorstel ziet expliciet op het verduidelijken van het begrip "werken in dienst van" (‘gezag’) en ziet niet op de andere vereisten van een dienstbetrekking.
Om het begrip “werken in dienst” van te verduidelijken worden in het burgerlijk recht twee hoofdelementen geïntroduceerd: “werkinhoudelijke en organisatorische sturing” (W-element) en “werken voor eigen rekening en risico” (Z-element). Deze worden in de wet vastgelegd, met onderliggende indicaties in een nog te publiceren Algemene maatregel van bestuur (AMvB). De toelichting geeft al inzicht in de verwachte indicaties. De toelichting benoemt de volgende W en Z indicaties dieoverigens nog kunnen veranderen.
De opdrachtgever geeft aanwijzingen en instructies over het werk.
De opdrachtgever controleert en kan ingrijpen bij de werkzaamheden.
Het werk vindt plaats binnen het organisatorisch kader van de opdrachtgever.
De werkzaamheden hebben een structureel karakter binnen de organisatie.
Het werk wordt zij-aan-zij verricht met (andere) werknemers die soortgelijke taken uitvoeren.
De financiële risico's en resultaten liggen bij de werkende zelf.
De werkende zorgt voor een herkenbare en zelfstandige uitvoering van het werk.
De werkende beschikt over specifieke kennis of vaardigheden die niet structureel in de organisatie van de opdrachtgever aanwezig zijn.
Er is sprake van een korte duur van de opdracht en/of een beperkt aantal uren per week.
Er zijn kenmerken van ondernemerschap buiten de arbeidsrelatie voor soortgelijke werkzaamheden (extern ondernemerschap).
Bij de beoordeling wordt eerst gekeken naar het hoofdelement van werknemer (W-element), als elementen van werknemerschap in meer dan geringe mate aanwezig zijn, wordt daarna gekeken naar de aanwezigheid van het hoofdelement zelfstandige. Vervolgens worden beide elementen gewogen om het zwaartepunt te bepalen en te beoordelen of er wel of geen gezagsverhouding aanwezig is.
Het toetsingskader van de Wet VBAR biedt meer structuur en duidelijkheid, maar doordat de open norm aanwezig blijft, is er nog steeds ruimte voor rechterlijke interpretatie.
Werkenden aan de basis van de arbeidsmarkt hebben vaak minder onderhandelingsmacht dan de werkgevende. Om specifiek deze groep werkenden te ondersteunen bij het claimen van hun rechten op een arbeidsovereenkomst wordt een rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst op basis van een uurtarief geïntroduceerd. De werkende die minder dan 36 euro per uur (peildatum 1 januari 2025) verdient, kan zich eerst bij de werkgevende beroepen op dit rechtsvermoeden. Als de werkgevende hier geen gehoor aan geeft, kan de werkende naar de rechter stappen. De werkende moet in dat geval aantonen dat het uurtarief minder is dan 36 euro per uur en rekent hiertoe enkel met de tijd die direct is besteed aan de opdracht. De werkgevende heeft daarna de kans om aan te tonen dat ondanks het uurtarief/rechtsvermoeden er geen arbeidsovereenkomst aanwezig is. Het rechtsvermoeden heeft overigens uitsluitend civielrechtelijke werking en werkt niet rechtstreeks door naar de fiscaliteit en socialezekerheidswetgeving. Uiteraard is dit anders nadat er succesvol een beroep is gedaan op het rechtsvermoeden. De grens van het minimale uurtarief voor het rechtsvermoeden wordt tweemaal per jaar aangepast en is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon.
Het rechtsvermoeden is expliciet niet van toepassing voor werkzaamheden uitgevoerd voor particulieren, die niet handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dit betekent concreet dat bijvoorbeeld schoonmaakwerkzaamheden en klusdiensten bij particulieren niet onder het rechtsvermoeden vallen.
De Belastingdienst handhaaft sinds 1 januari 2025 weer breder op schijnzelfstandigheid op basis van de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA). De beoogde inwerkingtreding van de VBAR is voorlopig vastgesteld op 1 juli 2026, onder voorbehoud van uitvoerbaarheid door de Belastingdienst. Er is geen overgangsperiode; de verduidelijking en het rechtsvermoeden zullen direct gelden voor alle contracten vanaf de ingangsdatum. Er is nog geen toelichting gegeven op situaties waarvan het karakter dan van de ene op de andere dag verandert. En ook niet op de vraag of de Belastingdienst bij de handhaving tot 1 juli 2026 al rekening houdt met de wijzigingen van de VBAR.