24/04/19
In de zogeheten per-elementbenadering zoals vastgesteld door het HvJ EU, is besloten dat de belastingvoordelen van een fiscale integratie- of fiscale eenheidregeling - anders dan de overdracht van verliezen - niet kunnen worden voorbehouden aan entiteiten die deel uitmaken van een dergelijke regeling in een binnenlandse situatie, terwijl deze voordelen in grensoverschrijdende EU-situaties worden geweigerd.
Om tot een gelijke behandeling van binnenlandse situaties en grensoverschrijdende EU-situaties te komen, heeft het Ministerie van Financiën er daarom voor gekozen om de gunstige effecten van het fiscale eenheidsregime volledig te verminderen, zowel voor binnenlandse situaties als voor grensoverschrijdende EU-situaties. De maatregelen zijn met terugwerkende kracht van toepassing vanaf 1 januari 2018.
De belangrijkste wijzigingen in de Nederlandse Wet VPB 1969 die uit het wetsvoorstel voortvloeien, zijn:
Artikel 10a, lid 1 Wet VPB 1969 beperkt de aftrek van rente op schulden aan verbonden partijen, voor zover deze schulden betrekking hebben op bepaalde transacties. De wijzigingen van de Wet VPB 1969 houden in dat artikel 10a Wet VPB 1969 moet worden toegepast alsof de maatschappijen van een fiscale eenheid afzonderlijke, fiscaal zelfstandige lichamen zouden zijn. Dit betekent dat leningen en transacties binnen de fiscale eenheid zichtbaar worden en de artikel 10a Wet VPB 1969 van toepassing kan worden.
Artikel 13l Wet VPB 1969 sluit de aftrek van rente op schulden uit, voor zover deze schulden verband houden met de bovenmatige financiering van deelnemingen die onder de regels voor de deelnemingsvrijstelling vallen (artikel 13 Wet VPB 1969). In geval van een Nederlandse fiscale eenheid houdt de wetswijziging in dat artikel 13l Wet VPB 1969 moet worden toegepast op elke tot deze fiscale eenheid behorende maatschappij alsof er geen fiscale eenheid zou zijn. Deze wijziging is alleen van toepassing op het belastingjaar 2018, aangezien artikel 13l Wet VPB 1969 per 1 januari 2019 is afgeschaft.
De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op voordelen uit een als een belegging gehouden deelneming (beleggingsdeelneming), tenzij sprake is van een zogenoemde 'kwalificerende beleggingsdeelneming’ (artikel 13, leden 9 t/m 15 Wet VPB 1969). In geval van een fiscale eenheid is artikel 13, leden 9 t/m 15 Wet VPB 1969 van toepassing op elke maatschappij van een fiscale eenheid, alsof er geen fiscale eenheid bestaat.
Artikel 13, lid 17 Wet VPB 1969 sluit de deelnemingsvrijstelling uit met betrekking tot voordelen uit een deelneming, indien de betaling van dit voordeel fiscaal aftrekbaar is op het niveau van de deelneming. Deze bepaling, die in 2016 werd opgenomen in de Wet VPB 1969, vormt de implementatie van een wijziging van de Europese Moeder-Dochterrichtlijn om hybride mismatches te voorkomen. In geval van een fiscale eenheid moet artikel 13, lid 17 Wet VPB 1969 worden toegepast alsof de maatschappijen van de fiscale eenheid afzonderlijke, zelfstandig belastingplichtige lichamen zijn.
Als het belang in een lichaam dat verliezen heeft geleden, in belangrijke mate verandert (d.w.z. 30% of meer), kunnen alle verliezen welke voorafgaand aan deze wijziging van het belang zijn geleden, in principe niet langer worden verrekend met toekomstige winsten (artikel 20a Wet VPB 1969). Er kunnen echter uitzonderingen op deze regel van toepassing zijn. In geval van een Nederlandse fiscale eenheid worden specifieke bepalingen van kracht met betrekking tot de toepassing van artikel 20a Wet VPB 1969.
Het wetsvoorstel dat op 23 april 2019 is aangenomen door de Eerste Kamer, zal met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2018.
De belangrijkste (huidige en toekomstige) gevolgen voor de jaarrekening zullen naar verwachting de volgende zijn: rentekosten die mogelijk niet meer aftrekbaar zijn (ingevolge artikel 10a Wet VPB 1969 en artikel 13l Wet VPB 1969) en de beperking van verliescompensatiemogelijkheden (ingevolge artikel 20a Wet VPB 1969). Een en ander kan resulteren in een mogelijke herbeoordeling van de opname van uitgestelde belastingvorderingen voor verliezen van voorgaande jaren. Volgens IFRS vereist IAS 12 dat een onderneming actuele en uitgestelde belastingen waardeert op basis van de belastingwetgeving die op de balansdatum van de relevante verslagperiode is vastgesteld of materieel is vastgesteld.
Dit betekent dat voor rapportageperioden die eindigen op of na 23 april 2019, de gevolgen van de Spoedmaatregelen fiscale eenheid in aanmerking moeten worden genomen, niettegenstaande de terugwerkende kracht per 1 januari 2018. De gevolgen van de Spoedmaatregelen fiscale eenheid kunnen niet in aanmerking worden genomen bij het vaststellen van de huidige en uitgestelde belastingen voor verslagperioden die eindigen vóór 23 april 2019 (bijv. 31 december 2018).
Gezien de mogelijke significante gevolgen, raden we ondernemingen echter aan om de potentiële blootstelling aan de maatregelen ook te beoordelen voor perioden die eindigen vóór 23 april 2019. Voor zover de uitkomst van een dergelijke beoordeling is dat de gevolgen inderdaad van belang zijn voor (tussentijdse) financiële rapportagedoeleinden, kan het passend zijn om deze gevolgen op te nemen in uw financiële overzichten. In ieder geval kan het resultaat van deze beoordeling ook worden gebruikt om mogelijke oplossingen te overwegen om de potentiële gevolgen van deze maatregelen te verzachten en / of te beperken.
Conform de conclusie van Advocaat-Generaal Campos Sanchéz-Bordona (A-G) van oktober 2017, oordeelde het HvJ EU dat de Nederlandse Wet VPB 1969 onverenigbaar is met het EU-recht voorzover sprake is van het niet-toepassen van de winstdrainageregels in geval van een Nederlandse fiscale eenheid. Volgens de zogenoemde per-elementbenadering zoals het HvJ EU deze heeft toegepast in zijn Groupe Steria-arrest (zaak C-386/14), moet worden beoordeeld of de fiscale voordelen van een fiscale integratie- of fiscale eenheidsregeling - anders dan de overdracht van verliezen - kan worden voorbehouden aan entiteiten die deel uitmaken van een dergelijke regeling in binnenlandse situaties, maar kan worden geweigerd in grensoverschrijdende EU-situaties.
In reactie op de conclusie van de A-G heeft het Ministerie van Financiën al in oktober 2017 wijzigingen in de Nederlandse Wet VPB 1969 aangekondigd, in afwachting van het oordeel van het HvJ EU over het Nederlandse fiscale-eenheidsregime (de zogenoemde 'Spoedmaatregelen'). Om tot een gelijke behandeling van binnenlandse situaties en grensoverschrijdende EU-situaties te komen, heeft het Ministerie van Financiën ervoor gekozen om de gunstige effecten van het regime fiscale eenheid volledig te verminderen, zowel voor binnenlandse situaties als voor grensoverschrijdende EU-situaties.
Het wetsvoorstel betreffende de Spoedmaatregelen fiscale eenheid werd op 4 juni 2018 aan het Nederlandse parlement aangeboden en vormt het Nederlandse antwoord op het arrest van het HvJ EU van 22 februari 2018 in de gevoegde zaken C-398/16 en C-399/16.
De wijzigingen in de Wet VPB 1969 kunnen van grote invloed zijn op uw onderneming. Een aantal regels voor de vennootschapsbelasting wordt van toepassing op een fiscale eenheid alsof er geen fiscale eenheid bestaat. Uw PwC-adviseur geeft u graag advies over de consequenties van de nieuwe regels voor zowel uw fiscale positie als de gevolgen voor uw jaarrekening.