HvJ EU: geen btw-herziening bij zuiver financiële sale-and-leaseback transactie

15/04/19

Op 27 maart 2019 heeft het Europese Hof van Justitie (verder: HvJ EU) in de zaak Mydibel geoordeeld dat een sale-and-leaseback van vastgoed, in geval van een zuiver financiële transactie, niet tot een levering van de betrokken onroerende zaak leidt. Als gevolg bestaat er geen verplichting om in aftrek gebrachte voorbelasting op kosten met betrekking tot het vastgoed te herzien.

De zaak betrof de situatie waarbij Mydibel met het vastgoed zogenoemde ‘sale-and-leaseback’ transacties verrichtte, teneinde haar liquiditeit te verhogen. De transacties bestonden enerzijds uit het vestigen van een recht van erfpacht op het vastgoed ten behoeve van financiële instellingen. Anderzijds sloten deze financiële instellingen met Mydibel een leaseovereenkomst om Mydibel het recht op gebruik van het vastgoed te verlenen.

Wat betekent dit voor u?

Met het oordeel dat de sale-and-leaseback in dit geval niet een afzonderlijke levering van een onroerende zaak en een daaropvolgende verhuurdienst betreft , lijkt het HvJ EU een stap te zetten richting een meer economische benadering van dit type transacties. Het oordeel van het HvJ EU betekent overigens niet dat bij alle sale-and-leaseback transacties een economische benadering opgaat. Betrokkenen bij sale-and-leaseback transacties zullen daarom steeds moeten bepalen of voor de btw sprake is van verschillende belastbare prestaties over en weer of dat, in lijn met deze uitspraak, sprake is van één zuiver financiële transactie die niet leidt tot de levering van de (onroerende) zaak.

De uitkomst van deze zaak is relevant voor belastingplichtigen die zijn betrokken bij sale-and-leaseback transacties en kan in brede zin van invloed zijn op de Nederlandse praktijk. Zo kan gedacht worden aan het bepalen van de gevolgen voor de herziening van btw die drukt op investeringen, die op een later moment voorwerp van een sale-and-lease-back transactie worden en het bepalen aftrekbare voorbelasting bij kosten die in het kader van een sale-and-leaseback transactie worden gemaakt. Ook kan de uitkomst van invloed zijn op de berekening van het pro-rata-aftrekpercentage. Met het veranderen van de btw-kwalificatie kunnen bovendien gevolgen optreden voor de verschuldigdheid van overdrachtsbelasting. Wij raden belastingplichtigen die reeds zijn betrokken bij sale-and-leaseback transacties aan de impact van deze zaak op de btw-positie te bepalen. Bij het aangaan van nieuwe transacties dient ook rekening  te worden gehouden met deze zaak omdat de uitkomst van invloed kan zijn op de btw-kosten en cashflow van de onderneming.

Achtergrond

Mydibel NV is een Belgische btw-ondernemer en produceert aardappelproducten. Mydibel is eigenaar van meerdere gebouwen die zij gebruikt voor de productie van de aardappelproducten. De voorbelasting op de aanschaf en verbouwing van dit vastgoed heeft Mydibel in het verleden volledig in aftrek gebracht.

Ter verhoging van de liquiditeit van de onderneming heeft Mydibel met twee financiële instellingen sale-and-leaseback transacties gesloten. De eerste overeenkomst bestaat uit de vestiging van een erfpachtrecht op het vastgoed ten gunste van de financiële instellingen. Vervolgens is voor hetzelfde vastgoed een leaseovereenkomst gesloten waarbij diezelfde instellingen Mydibel het gebruiksrecht verlenen. De facto blijft het vastgoed eigendom van Mydibel en gebruikt zij het nog steeds voor haar btw-belaste activiteiten.

Geschil en vragen aan het HvJ EU

De Belgische belastingdienst weigert op grond van de herzieningsregels in te stemmen met de aftrek van voorbelasting op de kosten van aanschaf en verbouwing van het vastgoed. De Belgische belastingdienst baseert zich op de sale-and-leaseback transacties.

De Belgische rechter twijfelt over de uitleg van de Europese btw-herzieningsregels en vraagt om een oordeel van het HvJ EU.

Oordeel van het HvJ EU

Het HvJ EU oordeelt dat Mydibel niet verplicht is de aanvankelijk in aftrek gebrachte voorbelasting te herzien. Bij de beoordeling van deze vraag maakt het HvJ onderscheid tussen de algemene bepalingen voor herziening (artikel 184 en 185 van de Btw-richtlijn) en de specifieke bepalingen voor herziening van btw op investeringsgoederen (artikelen 187 en 188 Btw-richtlijn).

Algemene btw-herziening

Een herziening op basis van artikelen 184 en 185 btw-richtlijn is volgens het HvJ EU niet aan de orde omdat zich geen wijziging voordoet in de ‘elementen’ die Mydibel voor het bepalen van het bedrag van de aftrek in aanmerking moet nemen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde zijn bij geannuleerde aankopen of verkregen rabatten. De vestiging van  erfpachtrechten op het vastgoed en de sale-and-leaseback transacties leiden niet tot dergelijke wijzigingen. Voor Mydibel verandert het gebruik van het vastgoed niet omdat zij het vastgoed blijft gebruiken voor btw-belaste productie van aardappelproducten.

Btw-herziening investeringsgoederen

Vervolgens beantwoordt het HvJ de vraag of herziening volgt uit artikel 187 en 188 van de richtlijn. Dit betreft de herziening die van toepassing is op (roerende en onroerende) investeringsgoederen. Herziening van de in aftrek gebrachte voorbelasting komt bij deze herziening aan de orde, indien het gebruik van het betreffende investeringsgoed wijzigt binnen de zogenoemde herzieningstermijn.

Het HvJ EU oordeelt dat elk van de door Mydibel met de financiële instellingen gesloten sale-and-leaseback transacties als één transactie kan worden beschouwd. Dit is volgens het HvJ EU het geval als de vestiging van het recht van erfpacht op het vastgoed onlosmakelijk verbonden is met de leaseovereenkomst die eveneens voor dit vastgoed is gesloten. Eveneens acht het HvJ EU voor deze beoordeling van belang dat sprake is van zuiver financiële transacties die ertoe strekken de liquiditeit van Mydibel te verhogen.

Het HvJ EU geeft vervolgens aan dat ook geen wijziging van het gebruik plaatsvindt. Mydibel blijft het vastgoed ononderbroken en duurzaam gebruiken voor haar belaste werkzaamheden. Voor de btw kan dan ook geen levering van het vastgoed plaatsvinden, nu de financiële instellingen door de transacties niet als eigenaren over het vastgoed kunnen beschikken. Een herziening van de eerder in aftrek gebrachte btw is daarom niet aan de orde.

Volg ons