HR: btw-aftrek niet op basis van werkelijk gebruik bij bank

11/11/22

Veel partijen in de financiële en publieke sector kunnen niet alle btw op kosten terugvragen. Voor btw op algemene of gemengde kosten is de regel dat de btw mag worden teruggevraagd voor zover die betrekking heeft op btw-belaste prestaties. In de praktijk leidt die gedeeltelijke aftrek tot een percentage, meestal gebaseerd op de omzetverhoudingen van de betreffende onderneming of instelling.

Hoewel Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch eerder de weinig gebruikte berekeningsmethode op basis van werkelijk gebruik voor deze financiële instelling toestond, haalt de Hoge Raad daar een streep door. Het arrest van de Hoge Raad legt de lat voor toepassing van werkelijk gebruik daarmee zeer hoog, waardoor toepassing in de praktijk uiterst moeilijk blijft.

 

Wat betekent dit voor uw organisatie?

Het arrest van de Hoge Raad is ons inziens een gemiste kans om tot een meer nauwkeurige benadering van aftrek naar gebruik te komen voor ondernemers met gemengde prestaties. Dat is teleurstellend omdat hier op basis van de Btw-richtlijn en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie wel ruimte voor lijkt te zijn. De Hoge Raad legt de wijze waarop Nederland de Btw-richtlijn heeft geïnterpreteerd echter restrictief uit waardoor de lat om een werkelijk gebruik toe te passen in de praktijk erg hoog ligt. Alleen als het werkelijk gebruik objectief en nauwkeurig te bepalen is voor alle gemengd gebruikte kosten, lijkt er nog een mogelijkheid te bestaan. Wanneer sprake is van objectief en nauwkeurig wordt echter niet verduidelijkt door de Hoge Raad. 

Deze uitspraak zorgt er wel voor dat het nog belangrijker is te kijken of u het pro rata aftrekrecht op basis van omzetverhoudingen op de juiste wijze heeft berekend. Met name in de financiële sector is immers niet altijd duidelijk wat de vergoeding is van een product of dienst. Daarnaast is het op basis van de Bankenresolutie mogelijk om per bankbedrijf een afzonderlijk pro rata te hanteren. Dat kan mogelijkheden bieden om het aftrekrecht toch op een andere manier te berekenen. Uiteraard helpen wij u graag bij het verkennen van de mogelijkheden hiertoe.

 

Achtergrond

Belanghebbende is een fiscale eenheid en bestaat uit twee bankbedrijven (met dochtervennootschappen) die separaat btw-aangiften indienen op grond van paragraaf 5 van de Bankenresolutie (282-15703). Voor een van beide bankbedrijven wordt deze procedure gevoerd. Het bankbedrijf verricht btw-belaste en btw-vrijgestelde activiteiten. In haar reguliere aangiften heeft zij het pro rata aftrekrecht bepaald op basis van de omzetverhouding. In bezwaar stelde zij dat het aftrekrecht moet worden berekend aan de hand van het werkelijk gebruik. Zij stelde dat het werkelijk gebruik berekend moet worden op basis van een bedrijfseconomische analyse gebaseerd op de profit and loss per product, waar de kosten zijn gealloceerd aan diverse productgroepen op basis van verdeelsleutels. Deze verdeelsleutels bestaan uit tijdsregistratie, daadwerkelijke productafname en evenredige verdeling. Vervolgens past zij per productgroep een aftrekpercentage toe gebaseerd op de omzetverhouding van die productgroep. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch oordeelde dat de gehanteerde werkelijk gebruik methode wel was toegestaan.

 

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt allereerst dat de vaststelling van het werkelijke gebruik moet berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens, die van dien aard zijn dat het werkelijke gebruik daarmee ook objectief en nauwkeurig is vast te stellen. De rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dwingt wat de Hoge Raad betreft niet tot een andersluidend oordeel. Het oordeel van het Gerechtshof dat voor afwijking van de omzetmethode een nauwkeuriger resultaat volstaat, is daarom onjuist.

Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de term ‘als geheel genomen’ in het wetsartikel over werkelijk gebruik vereist dat de pro rata naar werkelijk gebruik wordt gehanteerd voor alle door de ondernemer gemengd gebruikte goederen en diensten gezamenlijk.

 

 De inspecteur heeft in zijn pleitnota bij het Hof gesteld dat belanghebbende niet alle kosten van dochtervennootschappen van het bankbedrijf heeft meegenomen in zijn berekening. Belanghebbende heeft dat kennelijk niet weersproken. Dat brengt de Hoge Raad tot het oordeel dat niet voldaan wordt aan het vereiste ‘als geheel genomen’. 

De Hoge Raad doet de zaak zelf af, vernietigt de uitspraak van het Hof en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende kan geen werkelijk gebruik toepassen.

Internal Server Error 500

Sorry!

The page you are looking for is currently unavailable.

  • The server may be down or there could be a network error. Please try again later.
  • Or visit the pwc.com home page and look for links to the information you want.
 
PwC logo
Volg ons