25/10/18
Het (interne) beleid van de Belastingdienst op het gebied van samenwerkingen voor zorginstellingen is recentelijk op een aantal punten veranderd.
Voor zorginstellingen is het daarom van belang om te beoordelen of de gehanteerde btw-behandeling in gesloten samenwerkingsovereenkomsten nog steeds juist en optimaal is.
In de VAVO-arresten uit 2016 heeft de Hoge Raad de toepassing van de btw-vrijstelling voor het verzorgen van onderwijs bij samenwerkingen tussen twee onderwijsinstellingen verruimd.
In deze arresten kwam de vraag aan de orde of de onderlinge ondersteunende dienstverlening tussen de onderwijsinstellingen, die was gericht op het gezamenlijk verstrekken van onderwijs aan dezelfde student, was belast met btw.
De dienstverlening door beide onderwijsinstellingen richting de student vormt volgens de Hoge Raad één ondeelbare economische prestatie, waarbij de onderlinge ondersteunende diensten tussen de onderwijsinstellingen opgaan in de btw-vrijgestelde onderwijsprestatie aan de student. De VAVO-arresten gaven daarmee een ruimere uitleg aan de btw-onderwijsvrijstelling.
Naar aanleiding van de VAVO-arresten is veel overleg gevoerd met verschillende belastinginspecteurs en het Ministerie van Financiën over de vraag of en in hoeverre de lijn uit de VAVO-arresten ook bij samenwerkingen in de zorgsector toegepast kan worden. Recent zijn de belastinginspecteurs door het Ministerie van Financiën schriftelijk geïnformeerd dat dit onder strikte voorwaarden kan. De voorwaarden zijn kort gezegd, dat de samenwerkende zorginstellingen de zorg aan de cliënt voor gemeenschappelijke rekening en risico en onder een gemeenschappelijke naam verrichten. Onduidelijk is nog in bij welke in de praktijk bestaande samenwerkingen aan deze voorwaarden kan worden voldaan.
Toepassing van de VAVO-arresten op samenwerkingen tussen zorginstellingen kan btw-heffing voorkomen en leiden tot een kostenbesparing bij onderlinge samenwerking. Daarom adviseren wij u om in overleg met ons na te gaan of de VAVO-arresten toegepast kunnen worden bij samenwerkingen waarbij uw zorginstelling is betrokken.
In veel situaties sluit het ziekenhuis voor al het personeel dat in het ziekenhuis werkzaam is een aansprakelijkheidsverzekering. Voor zover deze aansprakelijkheidsverzekering wordt afgesloten voor de medisch specialisten (niet in loondienst) vindt vaak een doorbelasting plaats.
Vanaf 1 januari 2019 stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat het doorbelasten van deze premies is belast met btw; dit heeft de Belastingdienst aan de belangenorganisaties laten weten.
In een memo van de Belastingdienst uit 2015 (werkgroep Verberkt) heeft de Belastingdienst al aangekondigd nader onderzoek te doen naar de btw-behandeling bij de doorbelasting van premies.
De Belastingdienst heeft destijds aangegeven dat het doorbelasten van de verzekeringspremies mogelijk kwalificeerde als een doorlopende post. Hier komt de Belastingdienst nu op terug.
Doordat de medisch specialisten (niet in loondienst) geen (of slechts zeer beperkt) recht op aftrek van btw hebben, zal deze btw veelal een kostenpost vormen.
Wij adviseren ziekenhuizen in kaart te brengen welke verzekeringspremies zij doorbelasten en te beoordelen of deze vanaf 1 januari 2019 belast zijn met btw.
Ook na 1 januari 2019 zien wij nog mogelijkheden om de premies zonder heffing van btw aan de maatschappen door te berekenen. Graag gaan wij hierover met u in gesprek.
Zorginstellingen die de schoonmaak hebben uitbesteed krijgen veelal facturen met btw van het schoonmaakbedrijf.
We merken echter dat de Belastingdienst steeds vaker van mening is dat een zorginstelling voor de ingekochte schoonmaak kwalificeert als 'eigenbouwer'. Dit heeft als gevolg dat de btw-verleggingsregeling van toepassing is. Niet het schoonmaakbedrijf, maar de zorginstelling is dan verantwoordelijk voor het voldoen van de verschuldigde btw aan de Belastingdienst.
In de praktijk leidt dit tot naheffingen van btw bij de zorginstelling als het schoonmaakbedrijf de gefactureerde btw niet aan de Belastingdienst heeft voldaan (bijvoorbeeld bij faillissement).
Daarnaast is de Wet Ketenaansprakelijkheid voor de loonheffingen van toepassing als uw zorginstelling kwalificeert als “eigenbouwer”. Dit heeft als gevolg dat uw zorginstelling aansprakelijk kan worden gesteld voor de niet afgedragen loonheffingen door het schoonmaakbedrijf.
Voor veel organisaties is het niet duidelijk dat zij bij de inkoop van schoonmaakwerkzaamheden kunnen kwalificeren als 'eigenbouwer' en welke gevolgen dit heeft. De kwalificatie van een zorginstelling als 'eigenbouwer' is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Daarom adviseren wij u de gesloten schoonmaakcontracten opnieuw te beoordelen en vast te stellen of sprake is van 'eigenbouwerschap'.