Vraag- en antwoorddocument Belastingdienst minimumbelasting

03/09/25

De Belastingdienst heeft het document ‘Vraag en Antwoord (V&A) Wet minimumbelasting 2024’ openbaar gemaakt. De V&A biedt een uitgebreide bundeling van antwoorden van het Centrale Expertiseteam Pijler 2 van de Belastingdienst op praktijkvragen over de toepassing van de Wet minimumbelasting 2024 (Wmb 2024). Het expertiseteam werkte hierbij samen met onder andere de Kennisgroep Pijler 2, de Landelijk vaktechnisch coördinator Vennootschapsbelasting. Hierbij hebben zij aangeknoopt bij relevante rechtsbronnen waaronder wet- en regelgeving, parlementaire stukken en, voor zover ter aanvulling noodzakelijk, andere stukken zoals het geconsolideerde OESO-Commentaar en literatuur. 

Wat betekent dit voor jouw organisatie?

De V&A is relevant wanneer jouw onderneming binnen de reikwijdte valt van de Pillar Two-wetgeving. Pillar Two betreft het per jaareinde 2023 in diverse landen – waaronder alle EU-lidstaten – ingevoerde 15%-minimumwinstbelastingstelsel voor grote ondernemingen. Nederland heeft Pillar Two ingevoerd met de Wet minimumbelasting 2024.

De V&A is bedoeld om de praktijk ondersteuning te bieden bij de toepassing van de geldende wet- en regelgeving op het terrein van de minimumbelasting. De V&A is niet-limitatief en dynamisch van aard en zal met enige regelmaat worden geactualiseerd met nieuwe vragen/antwoorden, voortschrijdende inzichten, en dergelijke.

De V&A is onder voorbehoud van relevante wijzigingen in wet- of regelgeving, beleid, of toekomstige administratieve richtsnoeren (Administrative Guidance; AG) zoals gepubliceerd door de OESO of de Europese Commissie. Ook maakt de Belastingdienst duidelijk dat aan de V&A geen rechten kunnen worden ontleend. Belastingplichtigen die zekerheid vooraf wensen over de toepassing van de Wmb 2024 in een specifiek geval, kunneneen verzoek tot vooroverleg indienen bij de hun klantcoördinator of het Expertiseteam Pijler 2.

Voor de compliance vormt Pillar Two een uitdaging. De maatregelen kunnen aanleiding geven tot verdergaande compliancekosten en/of verhoging dan wel verlaging van de in de Pillar Two-wetgeving voorziene bijheffing. De V&A reikt het bedrijfsleven handvatten aan om de compliancedruk van Pillar Two beter te kunnen beheersen. Wij bevelen aan de richtinggeving vanuit de Belastingdienst op de voor jouw onderneming relevante onderdelen in kaart te brengen en bij de inrichting van de processen mee te nemen.

Hoofdstukindeling V&A volgt die van Wmb 2024

De V&A is een lijvig document. Het document is ingedeeld in 17 hoofdstukken en bevat tientallen vragen en antwoorden, waarbij telkens de betreffende c.q. meest relevante wettelijke bepaling in de Wmb 2024 staat opgenomen en een verwijzing naar de equivalente bepaling in de OESO-modelregels (MR). De hoofdstukindeling van de V&A volgt die van de Wmb 2024.  

We lichten een aantal antwoorden van de Belastingdienst uit

Verenigde Staten (GILTI, Subpart F, omgekeerde hybride entiteiten) 

Volgens de Belastingdienst vormen de Amerikaanse GILTI- en Subpart-F-regelingen zelfstandige en verschillende CFC-regelingen, die afzonderlijk worden behandeld voor de toerekening van betrokken belastingen aan bepaalde soorten groepsentiteiten, voor de minimumbelasting. De speciale allocatieregels voor ‘blended CFC tax regimes’ (zoals GILTI) zijn niet van toepassing op een Subpart F regeling. Daarvoor gelden de reguliere toerekeningsregels voor CFC-regelingen. Voorzover Subpart F ziet op zowel actief als passief inkomen, gelden volgens de Belastingdienst voor het actieve inkomen de algemene toerekeningsregels. 

De Belastingdienst geeft enige nadere invulling aan het begrip omgekeerde hybride entiteit in relatie tot een zogenoemde ‘check-the-box-election’ in de Verenigde Staten. Wanneer een Amerikaanse entiteit ervoor kiest een Nederlandse dochter en Amerikaanse kleindochter als fiscaal transparant aan te merken – terwijl Nederland deze kleindochter als niet-transparant beschouwt – dan is deze kleindochter volgens de Belastingdienst voor de minimumbelasting aan te merken als een doorkijkentiteit die kwalificeert als een omgekeerde hybride entiteit.

Eerbiediging MAP-tiebreaker (Besluit 9 december 2019) 

De Belastingdienst geeft aan dat de eerbiediging voor bestaande situaties bij een lichaam met dubbele vestigingsplaats in een staat, bij de introductie van een MAP-tiebreaker in het belastingverdrag ingevolge het Besluit van 9 december 2019 (nr. 2019-25404), ook geldt voor de vaststelling van de locatie van betrokken groepsentiteit voor de minimumbelasting .

Earn-outverplichtingen (deelnemingsvrijstelling minimumbelasting) 

Volgens de Belastingdienst geldt een vrijval van een earn-outverplichting, als gevolg van het niet voldoen aan een bepaalde voorwaarde na overname (bijv. EBITDA is in een bepaald jaar groter dan een bepaald bedrag), als een uitgesloten vermogenswinst voor de minimumbelasting. Dit, verondersteld dat het toepasselijke verslaggevingsstelsel vereist dat een dergelijke vrijval wordt meegenomen in het resultaat. Onder dezelfde veronderstelling van het meenemen in het resultaat – en het geen portfoliobelang betreft – is bij een earn-outvordering die vervalt volgens de Belastingdienst sprake van een uitgesloten vermogensverlies. 

Toerekening winstbelasting dividendontvangsten aan uitdelende groepsentiteit 

De toerekeningsregel voor betrokken belastingen die worden geheven over dividenduitdelingen tussen groepsentiteiten beperken zich volgens de Belastingdienst niet tot bronbelastingen maar strekken zich tevens uit tot winstbelastingen. Winstbelasting over een dividenduitdeling bij de dividendontvangende groepsentiteit is voor minimumbelastingdoeleinden toerekenbaar aan de groepsentiteit die deze winst uitdeelt (ondanks dat deze winstbelasting is verantwoord in de financiële verslaggeving van de ontvangende groepsentiteit).

Financiële verslaggeving (lokale verslaggevingsstandaard) 

Volgens de Belastingdienst kwalificeert door de EU goedgekeurde IFRS (EU-IFRS) als een lokale verslaggevingsstandaard voor de minimimbelasting. Niet door de EU goedgekeurde IFRS kwalificeert niet. Dit voorgaande aangezien Titel 9 Bk 2 BW EU-IFRS aanwijst als toegelaten standaard in Nederland. Ook Dutch GAAP geldt als een lokale verslaggevingsstandaard. 

Volgens de Belastingdienst geldt dat Nederlandse groepsentiteiten van een multinationale groep, die IFRS gebruikt als financiële verslaggevingsstandaard voor de geconsolideerde groepsjaarrekening van de uiteindelijke moederentiteit, voor de berekening van de binnenlandse bijheffing IFRS moeten hanterend. Dit geldt in het geval dat alle Nederlandse groepsentiteiten voor de geconsolideerde jaarrekening verslaggeven volgens IFRS, terwijl ten behoeve van de enkelvoudigecijferdeponeringen bij de Kamer van Koophandel het ene deel verslaggeeft volgens Dutch GAAP en het andere deel volgens EU-IFRS. Indien een multinationale groep voor alle Nederlandse groepsentiteiten financiële verslaggeving beschikbaar heeft op basis van zowel Dutch GAAP als EU-IFRS, moet voor de berekening van de binnenlandse bijheffing Dutch GAAP worden gehanteerd. Indien voor een van de Nederlandse groepsentiteiten uitsluitend EU-IFRS beschikbaar is en voor de overige Nederlandse groepsentiteiten zowel EU-IFRS als Dutch GAAP, dan moet voor de berekening van de binnenlandse bijheffing volgens de Belastingdienst worden gebruikgemaakt van EU-IFRS. 

Belastingcorrecties met betrekking tot voorgaande jaren 

Voor wat betreft correcties over voorgaande jaren (prior year tax adjustments) merkt de Belastingdienst op dat de daarop toegesneden wettelijke bepalingen uitsluitend gaan over de behandeling van zulke correcties nadat de bijheffing-informatiaangifte (BIA) over die voorgaande jaren al is ingediend. Kunnen dergelijke correcties vóór het indienen van de BIA over het betreffende voorafgaande verslagjaar nog in de BIA over het voorafgaande verslagjaar worden verwerkt, ongeacht of sprake is van een toename of een afname van de betrokken belastingen? De Belastingdienst merkt hierover op dat deze vraag bij de OESO voorligt en hierover naar verwachting aanvullende administratieve richtsnoeren zullen volgen.

Administratieve aspecten 

De Belastingdienst geeft aan dat voor de minimumbelasting geen registratieplicht geldt. De Belastingdienst merkt op dat de Country-by-Country (CbC) kennisgeving een andere informatieverplichting is dan de kennisgeving voor de minimumbelasting. 

Indien bijheffing verschuldigd is, moet belastingaangifte worden gedaan via een formulier op ‘Mijn Belastingdienst zakelijk’ (MBD-Z). Deze aangifteverplichting bestaat naast de verplichting tot indiening van de BIA. De toepassing van een tijdelijke veiligehavenregel ontslaat groepen niet van de verplichting tot BIA-indiening. De BIA zal worden ingediend via Logius Digipoort. Meer informatie over de wijze van indiening van de BIA en de kennisgeving zal verschijnen op de website van de Belastingdienst en via de Ondersteuning Digitaal Berichtenverkeer (ODB). 

De Belastingdienst geeft aan dat indien in een Nederland gevestigde groepsentiteit bijheffing verschuldigd is, het aan de betreffende multinationale of binnenlandse groep is om deze belastingplichtige groepsentiteit van de benodigde liquiditeiten te voorzien om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen. De Belastingdienst geeft aan dat de minimumbelasting geen materialiteitsgrens kent en daarom alle verrekenprijscorrecties worden opgenomen voor de berekening van de bijheffing. Voor het indienen van de BIA mogen volgens de Belastingdienst verrekenprijscorrecties voor intragroeptransacties met een geaggregeerde waarde van minder dan EUR 35 miljoen gedurende het verslagjaar niet opgegeven worden in de BIA. 

Contact us

Hein Vermeulen

Hein Vermeulen

Senior Tax Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)62 094 10 31

Maarten de Wilde

Maarten de Wilde

Director, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 419 67 89

Volg ons