Langverwacht wetsvoorstel nieuw box 3-stelsel ingediend

22/05/25

Op 19 mei 2025 heeft het kabinet de wet Wet werkelijk rendement box 3 naar de Tweede Kamer gestuurd. Uitgangspunt van dit wetsvoorstel is een belastingheffing in box 3 op basis van het werkelijk rendement, vanaf 2028. Dit wetsvoorstel biedt een oplossing voor het Kerstarrest van de Hoge Raad uit 2021, waarin de Hoge Raad oordeelde dat het forfaitaire box 3-systeem in strijd was met Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Het definitieve wetsvoorstel wijkt op een aantal punten af van het wetsvoorstel dat eerder in consultatie is gebracht. Wij hebben de uitgangspunten van het nieuwe box 3-stelsel voor u op een rij gezet.

Discussing with colleague through glass

Wat betekent dit voor u?

Het nieuwe systeem is een hybride stelsel met een vermogensaanwasbelasting als basis, gecombineerd met een vermogenswinstbelasting voor onroerend goed en aandelen in en winstbewijzen van startende ondernemingen.  

De Raad van State stelde in december nog dat er zwaarwegende juridische en praktische bezwaren zijn tegen het destijds geconsulteerde wetsvoorstel en gaf het advies om het wetsvoorstel niet in die vorm te implementeren. Het kabinet blijft van mening dat “het voorgestelde stelsel voor een heffing op basis van werkelijk rendement alles afwegende de beste optie” is.

Afhankelijk van de samenstelling van uw box 3-vermogen kan dit nieuwe box 3-stelsel een behoorlijke impact hebben. Het wetsvoorstel komt tegemoet aan de grote kritiek op het huidige box 3-stelsel en zal voor het overgrote deel niet langer op forfaitaire basis belasting over vermogen heffen. Een nadeel is dat het nieuwe stelsel vrij complex is en een grotere inspanning vereist van belastingplichtigen. Het is daarom belangrijk om na te gaan wat de gevolgen zijn voor uw administratie.

Ingangsdatum

Voor de invoering per belastingjaar 2028 is het noodzakelijk dat de Tweede Kamer de wet uiterlijk 15 maart 2026 heeft aangenomen. De tijd erna hebben ketenpartners (zoals banken en verzekeraars) en de Belastingdienst nodig voor onder meer het bouwen en inrichten van nieuwe databases in hun gegevenshuishouding en het aanleggen van de juiste infrastructuur. Dit betekent dat het huidige stelsel van forfaitaire rendementen met tegenbewijsregeling tot 1 januari 2028 van kracht blijft.

Vermogensaanwasbelasting als hoofdregel

In het nieuwe box 3-stelsel wordt als hoofdregel het werkelijke rendement uit sparen en beleggen belast op basis van vermogensaanwas, dat wil zeggen dat jaarlijks zowel inkomsten uit vermogen (zoals rente, dividend en huur) als de waardegroei van het vermogen wordt belast. Dat vereist, net als nu, het jaarlijks waarderen van bezittingen en schulden naar de waarde in het economische verkeer. 

Doordat een vermogensaanwasstelsel de waardegroei jaarlijks belast, wordt langdurig uitstel van belastingheffing voorkomen. Ook wordt voorkomen dat belastingplichtigen en ketenpartners zoals banken en verzekeraars langdurig gegevens moeten bijhouden over historische kostprijzen en investeringen. Een nadeel van een vermogensaanwasbelasting is dat belastingplichtigen belasting moeten betalen over waardeontwikkelingen die zij nog niet hebben gerealiseerd.

Vermogenswinstbelasting als uitzondering

Om te voorkomen dat de belastingplichtige belasting moet betalen over de waardeaangroei op minder liquide vermogensbestanddelen, zoals onroerende zaken en aandelen in en winstbewijzen van startende ondernemingen, wordt over die waardeaangroei pas belasting geheven wanneer de belastingplichtige die daadwerkelijk realiseert. Daarvoor worden bij verkrijging deze vermogensbestanddelen voor box 3-doeleinden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs en moet u bijvoorbeeld bij verkoop belasting betalen over het verschil tussen deze verkrijgingsprijs en de actuele verkoopopbrengst: de waardeaangroei.

Vermogensbestanddelen die al bij aanvang van het nieuwe stelsel in het bezit zijn van de belastingplichtige worden bij aanvang van het kalenderjaar 2028 op de waarde in het economische verkeer gewaardeerd. Anders zouden vermogenswinsten of -verliezen van vóór 2028 onterecht in de heffing worden betrokken. Voor woningen wordt de waarde in het economisch verkeer aan het begin van het kalenderjaar 2028 gesteld op de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2028 (WOZ-beschikking 2029). Bij verhuurde woningen wordt nog wel de leegwaarderatio toegepast om de waarde in het economische verkeer te bepalen.

Onderhouds- en verbeteringskosten

Bepaalde kosten kunnen in het nieuwe box 3-stelsel in aftrek worden gebracht. Hierbij geldt het uitgangspunt dat uitsluitend kosten die verband houden met de inning, het behoud en de verwerving van reguliere voordelen (zoals rente, dividend en huur) direct in aftrek mogen worden gebracht, bijvoorbeeld onderhoudskosten en beheerkosten. Kosten van betaalde rente op box 3-schulden worden beschouwd als negatief box 3-inkomen.

Verbeteringskosten en de kosten die worden gemaakt voor de verkrijging van een box 3-bezitting, bijvoorbeeld transactiekosten voor het aan- en verkopen van beleggingen, worden in de vermogensaanwasbelasting anders behandeld dan in de vermogenswinstbelasting. Bij de vermogensaanwasbelasting worden deze kosten als ‘storting’ in aanmerking genomen. Bij de vermogenswinstbelasting wordt de verkrijgingsprijs met deze kosten verhoogd, waardoor de kosten pas op het moment van verkoop bij het bepalen van het vervreemdingsvoordeel worden afgetrokken van de verkoopprijs. 

Om discussies te voorkomen is in de wettekst een aantal kosten aangewezen die per definitie niet aftrekbaar zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om kosten met een gemengd karakter, zoals kosten voor telefoonabonnementen, literatuur en congressen. Ook geldboeten, dwangsommen en dividend- en kansspelbelasting zijn niet aftrekbaar.

Kasstelsel

Aftrekbare kosten worden als hoofdregel in aanmerking genomen volgens het kasstelsel, dus op het moment dat de belastingplichtige niet meer de beschikking heeft over het verschuldigde bedrag, bijvoorbeeld wanneer het bedrag wordt betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend is geworden. Het kasstelsel geldt ook voor reguliere voordelen, die als hoofdregel worden belast op het moment dat ze worden ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend zijn geworden of vorderbaar en inbaar zijn geworden.

Voor zowel aftrekbare kosten als reguliere voordelen geldt echter dat wanneer deze betrekking hebben op een tijdvak van langer dan een jaar of op een tijdvak dat later dan zes maanden na afloop (bij kosten) of voor aanvang (bij voordelen) van het kalenderjaar eindigt, dat zij worden toegerekend aan het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben (vorderingenstelsel). Dit systeem is bedoeld om te voorkomen dat belastingplichtigen aftrekbare kosten naar voren halen of hun inkomsten langdurig naar de toekomst verschuiven.

Categorieën onroerende zaken

Het directe rendement is het rendement (al dan niet in natura) dat een belastingplichtige jaarlijks behaalt met de onroerende zaak, zoals huur en pacht, minus onderhoudskosten. De bepaling van dit directe rendement is afhankelijk van het gebruik van de onroerende zaak. In het nieuwe box 3-stelsel wordt daarom onderscheid gemaakt in volgende drie categorieën onroerende zaken:

  1. Is het pand ten minste 90 procent van het jaar verhuurd? 
    Dan worden de ontvangen huur- en pachtinkomsten belast.

  2. Is het pand het gehele jaar niet verhuurd? 
    In dat geval wordt het voordeel voor de beschikbaarheid van de onroerende zaak voor eigen gebruik belast. Dit voordeel wordt berekend op basis van een zogenoemde vastgoedbijtelling van 3,35 procent van de WOZ-waarde. 

  3. Is er sprake van gemengd gebruik (minder dan 90 procent van het jaar verhuurd)? 
    Dan worden de huurinkomsten vergeleken met de vastgoedbijtelling. Het hoogste van de twee bedragen wordt belast.

Jaarlijkse onderhoudskosten en andere periodieke kosten zijn in alle situaties aftrekbaar en komen hier dus op in mindering. Verbeteringskosten en kosten die worden gemaakt voor de verkrijging van een onroerende zaak moeten worden geactiveerd op de kostprijs van de onroerende zaak.

Het percentage van de vastgoedbijtelling zal voor het eerst na vijf jaar worden herijkt.

Startende ondernemingen

Voor aandelen in en winstbewijzen van startende ondernemingen geldt ook de vermogenswinstbelasting. Het wetsvoorstel definieert een startende onderneming als (i) een vennootschap (een BV of een NV) die (ii) een onderneming drijft die (iii) niet langer dan vijf jaren geleden is opgericht en (iv) waarvan de jaaromzet niet meer bedraagt dan € 30 miljoen. Daarnaast mogen de aandelen voor niet meer dan 25 procent in handen zijn van een onderneming die zelf geen startende onderneming is.

Tarief en heffingvrij inkomen

Het huidige heffingvrij vermogen wordt vervangen door een heffingsvrij resultaat. Het wetsvoorstel vermeldt een heffingsvrij resultaat van 1.800 euro. Kleine jaarlijkse rendementen in box 3 blijven daarmee onbelast. Het tarief in box 3 blijft 36 procent. 

Verliesverrekening

In het nieuwe box 3-stelsel wordt het mogelijk om verliezen te verrekenen. Een verlies in box 3 kan onbeperkt in de toekomst worden verrekend met positieve box 3-inkomsten uit volgende jaren (‘carry-forward’). Hiervoor geldt een drempel van 500 euro per jaar. Geringe verliezen zijn zodoende niet verrekenbaar met andere jaren. Achterwaartse verliesverrekening (‘carry-back’) is in het nieuwe box 3-stelsel niet mogelijk. Verliesverrekening wordt uitsluitend mogelijk binnen box 3, wat betekent dat een box 3-verlies niet kan worden verrekend met box 1 of box 2 inkomen.

Vrijstellingen

De huidige vrijstellingen in box 3 worden onverminderd doorgezet in het nieuwe stelsel. Dit geldt echter niet voor de vrijstelling voor kortlopende termijnen en verplichtingen, omdat het in het nieuwe stelsel ook gewenst is om rekening te houden met rente op kortlopende schulden, en de vrijstelling voor groene beleggingen, omdat deze op grond van het Belastingplan 2025 sowieso al zal vervallen per 1 januari 2027.

Roerende zaken voor eigen gebruik, zoals auto’s, caravans en boten, blijven net als in het huidige box 3-stelsel buiten de belastingheffing, tenzij deze hoofdzakelijk ter belegging worden aangehouden.

Zakelijkheidsbeginsel

In gelieerde verhoudingen (bijvoorbeeld tussen ouder en kind of tussen de belastingplichtige met een eigen vennootschap) kunnen transacties worden gesloten met voorwaarden die afwijken van tussen derden gesloten vergelijkbare transacties. Dit biedt o.a. de mogelijkheid om verliezen te creëren die bij zakelijke, vergelijkbare transacties niet zouden voorkomen. Daarom wordt in het nieuwe box 3-stelsel, net zoals in box 1 en box 2, een zakelijkheidstoets gehanteerd om het werkelijk rendement te bepalen.

Genotsrechten

Voor genotsrechten, zoals vruchtgebruik of recht van erfpacht, gelden specifieke waarderingsregels. Periodieke vergoedingen voor een genotsrecht, zoals een jaarlijkse canon bij erfpacht, worden belast als directe inkomsten bij de blote eigenaar en zijn voor de genotsgerechtigde aftrekbaar als kosten.

Een eenmalige zakelijke vergoeding voor de verkrijging van een genotsrecht leidt bij zowel de verkoper als de koper niet tot een vermogensmutatie en dus niet tot belastbaar inkomen. Ieder jaar wordt de resterende periode van het genotsrecht korter waardoor de waarde van het blote eigendom stijgt en de waarde van het genotsrecht daalt. Deze waardemutaties zijn belast bij de blote eigenaar en aftrekbaar bij de genotsgerechtigde. Voorgesteld wordt om deze waardemutaties tijdsevenredig te berekenen.

Een uitzondering op voorgaande is de aankoop van bloot eigendom van een onroerende zaak of aandelen in of winstbewijzen van een startende onderneming. In dat geval wordt de waardestijging van het blote eigendom als gevolg van het verloop van het genotsrecht pas bij vervreemding of einde belastingplicht belast.

Kwijtscheldingsvoordeelvrijstelling

Het wetsvoorstel bevat ook een kwijtscheldingsvoordeelvrijstelling, enigszins vergelijkbaar met die in de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Het kwijtscheldingsvoordeel bij de schuldenaar is vrijgesteld als sprake is van kwijtschelding van een financieel onvolwaardige vordering en voor zover het inkomen de verrekenbare verliezen overstijgt.

Emigratie

Emigratie leidt tot een fictieve vervreemding van aandelen in en winstbewijzen van startende ondernemingen en in het buitenland gelegen onroerende zaken om zodoende de Nederlandse belastingclaim over de waardeveranderingen veilig te stellen. Deze inkomsten worden aangemerkt als te conserveren inkomen, waarvoor een conserverende aanslag met uitstel van betaling wordt opgelegd. In de praktijk zal de fictieve vervreemding van onroerende zaken beperkt zijn tot onroerende zaken die zijn gelegen in een niet-verdragsland, aangezien het heffingsrecht over voordelen uit onroerende zaken in belastingverdragen die Nederland heeft gesloten uitsluitend is toegewezen aan de staat waarin de onroerende zaak is gelegen.

Contact us

Marloes Griffioen

Marloes Griffioen

Single Family Office Leader, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)62 003 49 88

Philip Vossenberg

Philip Vossenberg

Tax partner en Family Business Leader, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)62 295 34 75

Roderick van der Vloed

Roderick van der Vloed

Senior Manager, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)61 357 89 94

Mitra Tydeman

Mitra Tydeman

Senior Tax Manager Knowledge Centre, PwC Netherlands

Tel: +31 (0)63 024 66 06

Volg ons