Nederland staat op een kruispunt: investeren we om onze hoge en brede welvaart te behouden of doen we dat niet? De roep om miljardeninvesteringen in innovatie, technologie en infrastructuur klinkt steeds luider, maar de reflex om vooral meer geld te eisen is niet alleen te makkelijk, maar zelfs riskant als de basisvoorwaarden niet kloppen.
Het rapport van Peter Wennink is daarom een welkome wake-upcall, maar de echte les zit niet in de omvang van de investeringsagenda of de ambitieuze lijst van projecten. De kernvraag is: gaan we de basisvoorwaarden op orde brengen, en durven we eindelijk de randvoorwaarden aan te scherpen om de creatieve destructie op gang te brengen?
Want laten we eerlijk zijn: Nederland is kampioen in het stapelen van regels, het eindeloos polderen over procedures en het uitstellen van pijnlijke keuzes. En we willen alles tegelijk: meer woningen, een schoner klimaat, een sterke industrie, betaalbare zorg, en een concurrerende economie. Maar ondertussen blokkeren we onze eigen vooruitgang met een dichtgetimmerde ruimtelijke ordening, een te weinig activerende arbeidsmarkt, en een energiesysteem dat piept en kraakt onder de druk van de transitie. Het is niet op de eerste plaats het gebrek aan geld dat ons tegenhoudt, maar het ontbreken van politieke moed om de randvoorwaarden radicaal te hervormen.
Het is een verademing dat Peter Wennink in zijn rapport expliciet kiest voor generiek innovatiebeleid en niet voor het traditionele, sectorale industriebeleid. In plaats van het eindeloos aanwijzen van topsectoren of het beschermen van gevestigde belangen, draait het nu om het creëren van een breed fundament voor productiviteitsgroei in de hele economie. Wennink kiest voor technologieën die daaraan bijdragen.
Maar deze ambitieuze investeringsagenda kan alleen slagen als de basis- en randvoorwaarden op orde zijn. Zoals gezegd is geld alléén niet genoeg; investeren kan pas effectief als de overheid zorgt voor voorspelbaarheid en betrouwbaarheid in beleid en uitvoering, voldoende en goed opgeleid talent, en een betaalbaar en betrouwbaar energiesysteem, om maar een paar randvoorwaarden te noemen.
Het is nu aan de politiek om deze randvoorwaarden daadwerkelijk te realiseren. Wennink benoemt vele randvoorwaarden en pleit voor het doorpakken op het versnellen van vergunningstrajecten, het oplossen van het stikstofslot, investeren in onderwijs en het aantrekken van internationaal talent, het aanpakken van netcongestie, en het versterken van innovatie-ecosystemen en digitale infrastructuur. Om dat mogelijk te maken is randvoorwaardelijk beleid nodig. Eerder pleitte ik in het kader voor verhandelbare emissierechten voor stikstof, een hogere beprijzing van water, striktere handhaving van milieunormen en regels op het gebied van onderbetaalde arbeid, en meer centrale regie op ruimtelijke ordening.
De realiteit is dat bedrijven, hoe innovatief of kapitaalkrachtig ook, nu vastlopen op een muur van schaarste. Niet alleen de milieugebruiksruimte is schaars, maar ook fysieke ruimte, infrastructuur en arbeid zijn volledig bezet. Alle productiefactoren worden volledig benut. Hierdoor stokt de verduurzaming van de economie: duizenden bedrijven staan op een wachtlijst voor een stroomaansluiting, waardoor innovatieve projecten voor schone energie en elektrificatie simpelweg niet van de grond komen.
Op de arbeidsmarkt loopt het tekort aan talent verder op, en tegelijkertijd ontmoedigen we internationale kenniswerkers en blijft het onderwijs achter in kwaliteit en aansluiting op de praktijk. Dit vlottrekken vereist een proces van herallocatie en creatieve destructie, zodat schaarse middelen niet langer worden vastgehouden door laagproductieve bedrijven, maar ruimte maken voor innovatieve, hoogproductieve ondernemingen die de economie vooruithelpen.
Het rapport-Wennink noemt 51 investeringsvoorstellen die stuk voor stuk kunnen bijdragen aan hogere arbeidsproductiviteit. Denk aan de AI Gigafabriek, QuantumValley, autonome MRI-systemen, circulaire chemie en grootschalige batterijproductie. Maar deze projecten zijn slechts kansrijk als de overheid de randvoorwaarden op orde brengt.
Het is tijd dat de politiek ophoudt met het najagen van korte termijn koopkrachtmaatregelen en het eindeloos doorschuiven van lastige dossiers. De eerste uitdaging is niet primair het vinden van geld, maar het creëren van vertrouwen en duidelijkheid aan het bedrijfsleven. Pas als bedrijven weten waar ze aan toe zijn, zullen ze bereid zijn om grootschalig en langdurig te investeren. Privaat kapitaal komt alleen los als de overheid haar huiswerk doet. Daarom legt Wennink terecht de bal nu in Den Haag.
Aan de formatietafel zou het rapport-Wennink vertaald kunnen worden in het bekende politieke adagium ‘Eerst het zuur, dan het zoet’. Want ook nu geldt: zonder het zuur geen zoet. Eerst zullen we de zure maatregelen moeten nemen, zoals het maken van pijnlijke keuzes, het toelaten van creatieve destructie en het op orde brengen van de randvoorwaarden. Dat vraagt om politieke moed en het lef om schaarste opnieuw te verdelen en ruimte te maken voor innovatie. Pas daarna kan het zoet volgen: dan komt het private kapitaal los, ontstaat er ruimte voor groei en krijgt de economie de creatieve impuls die zo hard nodig is.
Incasseren van het zuur en wachten op het zoet vergt ook maatschappelijke moed. Burgers moeten accepteren dat veranderingen soms ongemak of onzekerheid met zich meebrengen. Denk bijvoorbeeld aan ruimtelijke ordening, zoals het aanwijzen van gebieden voor windmolens of zonneparken, waardoor het landschap verandert en omwonenden mogelijk hinder ervaren van geluid of uitzicht. Ook op de arbeidsmarkt vraagt verandering om flexibiliteit: mensen zullen van baan moeten wisselen en investeren in hun werkzekerheid door omscholing naar tekortberoepen. Bedrijven moeten bereid zijn te investeren in innovatie en duurzaamheid, ook als dat betekent dat oude businessmodellen moeten worden losgelaten.
Wie het zoet wil proeven, zal eerst het zuur moeten slikken. Zoals we dat eigenlijk al heel lang weten, getuige het negende couplet van het Wilhelmus en al eeuwen eerder in de Beatrijs-legende waarin ze haar geliefde belooft lief en leed te delen 'in de zure en de zoete avonturen'.
Hoofdeconoom, PwC Netherlands
Barbara is hoofdeconoom van PwC Nederland en geeft in deze rol leiding aan het economisch bureau van PwC. Sinds 2009 is zij hoogleraar Toegepaste Economie aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast vervult zij verschillende maatschappelijke nevenfuncties.