18/09/25
Voor afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) wordt een stevige prikkel voorgesteld om de CO₂-uitstoot te verminderen via verduurzaming en het afvangen van CO₂ (carbon capture and storage, of CCS). Daarvoor zijn in het Belastingplan 2026 drie gerichte maatregelen voorgesteld.
De CO₂-heffing wordt voor AVI's aangescherpt door het tarief van de heffing stapsgewijs te verhogen naar 295 euro per ton CO₂ in 2030. Daarnaast wordt, als technische maatregel, de vrijgestelde uitstoot voor AVI’s aangepast. Tot en met 2030 blijft het heffingsdoel gelijk aan het basispad, namelijk 0,6 Mton (fossiele) CO₂-emissies in 2030. Na 2030 daalt de vrijgestelde uitstoot in gelijke stappen naar nul in 2033. Als derde maatregel wordt handel in dispensatierechten tussen afvalverbrandingsinstallaties en andere industriële installaties uitgesloten.
De maatregelen dienen – naast de verduurzamingsdoelen – tevens een budgettair doel, onder andere ter compensatie van het niet invoeren van een heffing op polymeren (‘plastic tax’).
De meest directe en belangrijkste impact voor bedrijven is de forse stijging van de operationele kosten. De CO₂-heffing wordt stapsgewijs verhoogd naar 295 euro per ton CO₂ in 2030, wat een verdubbeling is ten opzichte van het oorspronkelijke basispad (152 euro). Verder betekent de vermindering van de vrijgestelde uitstoot na 2030, die naar nul daalt in 2033, dat AVI's op termijn voor vrijwel al hun fossiele CO₂-uitstoot de volle heffing zullen moeten betalen, wat de kosten verder opdrijft.
Het is de vraag of deze stijging het gewenste effect zal sorteren en daadwerkelijk de business case van onder andere CO₂-afvang en -opslag (CCS) verbetert. De AVI’s zullen hun berekeningen tegen het licht moeten houden, waarbij ook de al dan niet reeds toegekende subsidies meegewogen moeten worden. Naast het accepteren van de hogere heffing en het investeren in CCS, dreigt mogelijk nog een derde optie waarbij afval buiten Nederland zal worden verwerkt (in welke vorm dan ook). Zie daarover ook de studie van PwC/Strategy& van september 2025 voor de Verenging van Afvalbedrijven.
De CO₂-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties wordt op een drietal punten aangepast.
Als technische maatregel wordt het tarief voor AVI’s stapsgewijs verhoogd naar 295 euro per ton CO₂ in 2030. Dit is een aanzienlijke stijging ten opzichte van het basispad van 152 euro per ton CO₂ in datzelfde jaar. Deze verhoging dient als gedeeltelijke dekking voor het wegvallen van de circulaire plasticheffing. De ratio achter deze verhoging is dat afvalverbrandingsinstallaties een groot en opschaalbaar potentieel zouden hebben voor emissiereductie en koolstofverwijdering middels ‘Carbon Capture and Storage’ (CCS). Om dit potentieel effectief te benutten, is volgens het kabinet een hoger tarief noodzakelijk. De prikkel voor CCS wordt namelijk gedempt door de aanwezigheid van biogene CO₂-emissies in de rookgassen. Met het basispad 2030-tarief van 152 euro per ton CO₂ zou slechts circa 55 euro heffing worden vermeden per ton CCS, terwijl de onrendabele top van CCS meer dan 200 euro per ton bedraagt. Dit betekent dat zonder een hoger tarief de financiële prikkel voor CCS onvoldoende zou zijn om investeringen rendabel te maken. De maatregel zal onvermijdelijk leiden tot een lastenstijging voor afvalverbrandingsinstallaties die niet tijdig kunnen of willen overstappen op CCS.
Ten tweede wordt de vrijgestelde uitstoot voor afvalverbrandingsinstallaties aangepast. Tot en met 2030 blijft het heffingsdoel gelijk aan het basispad, namelijk 0,6 Mton (fossiele) CO₂-emissies in 2030. Na 2030 zal de vrijgestelde uitstoot echter in gelijke stappen naar nul dalen in 2033. Deze aanpassing is bedoeld om de prijsprikkel voor CO₂-reductie te versterken en om de budgettaire opbrengst na 2030 te vergroten. De instrumentatie hiervan geschiedt via een aanpassing van de AVI-correctiefactor. Deze factor zal ook in de jaren vóór 2030 worden aangepast om te voorkomen dat de aanpassing aan de nationale reductiefactor onbedoeld het heffingsdoel voor afvalverbrandingsinstallaties tot 2030 beïnvloedt.
De derde aanpassing is de uitsluiting van handel in dispensatierechten tussen afvalverbrandingsinstallaties en andere industriële installaties. Deze maatregel voorkomt dat AVI’s dispensatierechten kunnen aankopen van andere industriële sectoren. Dit is van belang aangezien het tarief voor afvalverbrandingsinstallaties hoger ligt en niet gecorrigeerd wordt voor de ETS-prijs. Indien handel zou zijn toegestaan, zou dit de beoogde prikkel voor emissiereductie en de budgettaire opbrengst ondermijnen, met name omdat broeikasgasinstallaties door de voorgestelde maatvoering een ruim overschot aan dispensatierechten richting 2030 zullen hebben. De uitsluiting waarborgt de doeltreffendheid van het hogere tarief specifiek voor AVI’s en de realisatie van de beoogde budgettaire opbrengst.
Het kabinet benadrukt dat de verzachting van de CO₂-heffing, die voor andere industriële sectoren geldt, expliciet niet van toepassing is op AVI’s. Deze differentiatie wordt als verdedigbaar beschouwd vanwege de unieke positie van afvalverbrandingsinstallaties. In tegenstelling tot ETS1- en lachgasinstallaties concurreren AVI’s niet direct met deze sectoren en opereren zij in een aparte productmarkt, de verbranding van afval.
De beleidsvisie van het kabinet is gericht op het toewerken naar een circulaire economie, waarin afvalverbranding wordt gereduceerd en de resterende verbranding op een CO₂-neutrale manier plaatsvindt. Gezien de huidige situatie, waarin veel afval – inclusief geïmporteerd afval – nog wordt verbrand, worden weglekrisico’s (het verplaatsen van afvalverwerking naar het buitenland door hogere kosten) anders gewogen dan bij andere industriële installaties. Het kabinet verwacht bovendien dat AVI’s hun kosten makkelijker kunnen afwentelen via de poorttarieven dan andere industriële sectoren.
Een belangrijke reden voor het kabinet om de heffing te verscherpen, is het ontbreken van een verduurzamingsprikkel vanuit het Europese Emissiehandelssysteem (EU ETS) voor afvalverbrandingsinstallaties. Daarnaast is ongeveer tweederde van de broeikasgasemissies van AVI’s van biogene oorsprong, wat betekent dat de CO₂-heffing hierop niet van toepassing is. Bij een gelijk tarief zou de prikkel voor AVI’s om CO₂ af te vangen hierdoor slechts een derde zijn van de prijsprikkel die ETS1- en lachgasinstallaties zouden ervaren, wat (volgens die visie) de noodzaak voor een specifiek hogere heffing onderstreept.
Hierbij merken wij op dat AVI's vanaf 2028 kunnen worden opgenomen in het EU ETS. De Europese Commissie doet uiterlijk 31 juli 2026 verslag van haar beoordeling van de haalbaarheid daarvan. De haalbaarheid hangt daarbij onder andere af van de effecten op de interne markt, mogelijke concurrentieverstoring, milieu-integratie, deugdelijkheid en nauwkeurigheid met betrekking tot de bewakingen berekening van emissies en de mogelijke verschuiving naar uitvoer van afval naar derde landen.
Het kabinet erkent de oproep van de afvalsector om te werken aan investeringszekerheid voor afvalverbrandingsinstallaties. Daarom is een Werkgroep Afvalsector ingesteld. Deze werkgroep heeft twee taken:
Het kabinet heeft aangegeven deze alternatieve voorstellen in het voorjaar van 2026 zorgvuldig te zullen wegen. Op basis daarvan zal worden bezien of het in dit wetsvoorstel opgenomen pakket aan maatregelen voor de afvalsector moet worden aangepast.
Partner, Energy transition and sustainable energy, PwC Netherlands
Tel: +31 (0)65 160 08 61
Juliette Marsé
Director (Tax) - Energy, Utilities & Resources, PwC Netherlands
Tel: +31 (0)63 419 61 08